Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– AuteursrechtvrijOp de wijse: Yets moet ick u Laura vragen, &c.O Ghy Moeder met veel kinders,
Hebt wat vreugds, maer meerder hinders,
Sorge draeghster van de vrucht:
Schure vulster van de Somer,
Niet soo frisch maer vry wat loomer,
Hierom haeltmen sucht op sucht.
2 Ghy vangt alles af te scheeren,
Schapen, Gansen met haer veeren,
Ghy schraept alles in u sack:
Ghy ontrooft ons oock de bladen,
En Apolloos schoon gewaden:
Tot ons leedt en ongemack.
3 Gy brengt ons de Noorde winden
Stormen, buyen, die verslinden
Wat op 't land is en in zee:
Ghy brengt ons veel ramp en plagen
Kranckheyt en veel boose dagen,
Ongesontheyt smert en wee.
4 Evenwel zijt ghy te prijsen,
Dat ghy ons de kost gaet wijsen,
Die eens Moeders grage hand,
Heeft gaen zweelen, plucken, schuylen
Uyt de bosschen, weyden, kuylen,
Tot behoedsel van het land.
[5]Bacchus mach sich wel verblijden,
Mits het zijn sijn volle rijden,
Want hy krijght sijn buyckjen rond:
Ceres heeft haer niet te velgen,
Sy mach dancken, hy mach zwelgen,
En sich maken ongesond.
| |
[pagina 93]
| |
6 Ghy doet onse schuyren vullen,
Die ons in de Winter sullen
Sijn een aengename vreughd:
Ghy versiet ons door u handen,
Voor het koude klapper tanden,
En ghy toont eens Moeders deughd
7 Als de droefheyd staet voor oogen,
Toont u dapper van vermogen,
Denckt, God sal het wel voorsien:
Ick bemerck in alle dingen
Datter sijn veranderingen,
Die geen Mensch en kan bespien.
|
|