Geestelick vreugde-beeckje. Toe-ge-eygent aen de Hollantse jeughd
(1645)–Johan van Born– AuteursrechtvrijOp de wijse: Van den 9 Psal. Heer ick wil u uyt 's herten, &c.HEt vrolijck licht steekt op sijn hoof[t]
Dat door de nacht so was verdoof[t]
En spreyt uyt sijn vergulde stralen:
En ciert de bergen en de dalen.
| |
[pagina 83]
| |
Al wat sich totte rust begeeft,
Nu weder een nieu leven heeft,
En rijst soo frisch en jeugdhigh henen,
Om dat de dagh hen is verschenen.
De dierkens en 't Gevogelt mee,
Die queelen soet, elck leeft in vree:
De bloemkens staen met open oogen,
En doen des Heeren lof vertoogen.
De Mensch verwondert, sieter aen
De Werelt, Hemel Son en Maen,
En roept wie kan u Scheppers wercken,
En sijne wondren recht bemercken?
Jae als hy wil sich selfs doorsien,
O wereldts wijsheyt gaet vry vlien,
Want geen verstant, of menschen reden,
Derf hier in't ondersoecken treden.
Want onse Godt is sulck een Godt,
Die met des werelds wijsheyt spot,
En leert haer door de stomme Boecken,
Dat sijn werck niet is t'ondersoecken.
Verwijndert en gelooft alleen
Wilt stille staen, en geen sints treen
In 't Vyerschaer van Gods diepe wetten,
Waer in u wijsheydt moet verpletten
O Heerlijck en bestandigh Licht:
O Sonne van ons swack gesicht,
O Schepper van dees groote Ronde,
Wy dancken u uyt 's herten gronde.
Wy dancken u dat dese nacht:
Met rust en vree is overbracht:
Ghy wilt voortaen u Engel senden,
En alle quaden van ons wenden.
|
|