Parnas-Galm
(1815)–Jan Arnold van der Borght– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Parnas-Galm.Voor-zang.
Hoe lang hebt ge O negental Helicons Maagden!
Ik, die eertyds was,
Uw' Lieveling, die nooit vergeefch op U vraagden
U van my onttrokken; daar gy uw' Parnas'
Voor Néderlands-Zoonen met dòorens omheynde;
En wy in de treurigste óorden vast kwynde:
Daar Phebus zyn Glans,
Dook agter de drangen van treurige wolken,
Slechts onweêrs bevattende in heure kolken:
Der Hemelen trans,
Was naar, en angtvallig in alle gewesten;
Nu vlyd ge ons weêr aan, -
Uw' wrok is gedaan, -
En wilt U in Neêrland weêr weêlig gaan vesten;
Gy tòverd uw' wooning in wondere pracht;
De Dóorens zyn wég, - en de Vrède zon lacht:
En alles is voor onze oogen herbooren,
'T geen ooit onze geesten kon streelend' bekooren.
Zins Pluto, en Mars, en Vulcan, en Bellona,
Verzeld met Electa, Megère, Tisiphona,
De wereld bevloekte en verkragten alom, -
Tot neêrlaag, en dood van het schepselendom, -
En d'Èdele Kunsten met stormen verdrèeven, -
Heeft all' onze kracht zich ellendig begeeven:
Van hoope ontdaan, -
Met gruwels belaan, -
Is 't Zusterschap van de drie Èdele kunsten,
Vervolgt, en verkragt, en zyn hemelsche Gunsten
Verdweenen by ons - want zy vluchten in rouw,
Doch zwoeren wy z'alle onz' Eeuwige trouw. -
De Èdele Dicht-kunst, in Néderlands klanken,
Verdreef men, door 't valsche betoverend janken:
Wyl dwang, en verwoesting ons vergde den lof,
Daar w'ons verontwaardigden zullek een stof. - (1)
| |
[pagina 2]
| |
Wyl Èdele taal, van veel' Eeuwen gebooren;
Zich moest voor verbasterde brabbeling smooren.
De schilder kunst méde was op ons gestoord,
Daar dwang ons haar schoonhyd en wonderen smoord'.
'T musyk moest haar schoon en haar wonder ontbeeren,
Aan ydele dans, moest z'haar klanken vereeren.
Nu beuren w'ons hoofd,
Met névels bedoofd,
Door dampen en wolken. -
De wérelsche volken
In rampen verslaagen,
Verzonken in plaagen,
Zyn réede verreezen;
Hunn' smart is geneezen. -
En alles gaat leeven,
Van kragten onthéven,
'K zie alles herbooren,
In Hemelsche Glooren.
De kunsten herkrygen nieuw leeven en vroomheyd,
Onthéven door moedeloosheyd en door loomheyd:
De krachten der zinnen zyn wéder herbooren,
Die lang moesten smooren:
Dus is myn verlangen
Tot Èdele Zangen,
Op 't hevigst' aan 't blaaken,
Myn onlust moet staaken.
Myn Harrep, ruym twintig ramp spoedige jaaren
Verlooren, ontsnaart, mag ik wéder besnaaren:
Zy hong in een Bosch, eertyds weêlig en groen,
Dat wild wierd en dòr, en door onweêrs geslaagen,
Vol ongediert, dat zich daar tal-ryk ging voên:
Daar vluchte ik voor 't drygen van stormende vlaagen:
Maar nog wat onmagtig,
In bryn, en in klank, in gevoelen onkrachtig,
Zult gy my, o Muzen; niet wyg'ren te helpen
Myn geest door uw Héngsten-Bron wat te bestèlpen.
Ik zing, hoe de dwang uyt den afgrond gebaart,
Eens woede in kloosters, palyzen, en kerken:
En roofden onschatbaare kunstige werken.
Ik zing ook tot lof van de Vorsten der Aard,
Die Èdel en Gul, onze Kunst Tafereelen,
Aan Néderlands wenschen weêr om wilde deelen.
Ik zing hier al 't geen myn dicht-kunst vermag,
Verrukt door den dag,
Dat wy weêr bekômen
Ons schatten door Monsters ons stormend genomen.
| |
[pagina 3]
| |
Aanvang.'Er was in ons Land een Vèr-straalenden Luyster;
Gebaard uyt het Bryn der verbaazende Kunst:
Haar glans brak door nèvels en 't dekkenste duyster,
En trok immer wèlvaart, en Vreemdelings Gunst.
- Den Bloei en de Grootheid der maalende Helden:
Wiër Werken, d'ongrensbaare Eeuwen doorstaan,
Waar schatten vergeefsch heur verlangen by melden;
Waar nimmer het goud kon in Évenwicht gaan. -
Daar bralde de pracht van het puyk der tafreelen
Die slechts in Één' Eeuw van welvaaren en rust, (2)
Van 't menschen vermoogen met kracht konde teelen;
Als kunst-vuur na diën, ook uyt wierd geblust. -
Dat was van Uropa de Glansryke Glorie,
Die Vreemdelings nyd, en bewond'ring ontblies:
En gaf aan de na-zaat de Roembaar' Memorie,
Hoe hoog hier 't vermoogen der kunste naars wies. -
- Geen Land-streek op aarde wist zich dat te roemen,
Dan Enkel Italiën, 't geen ook het Lot
Van Neêrland weêr voer - ook zyn Recht voelde doemen,
En ook door dat stormen wierd nèder geknot.
- - O Vryë, Rechtschapen, en wéeldrige Belgen!
Door innige Vrede, en Eéndracht gepaart;
Geen tweespalt, kon immer uw welzyn verdelgen,
Geen Welstant op Aarde heeft d'Uw' g'Évenaart.
Uw Godsdienst, en Rechten die waren staag bloeiënd;
Uw Rykdom, uw Koopmanschap roemde al om:
Uw' Akkerbouw, was wel de Wéelderigst groeiënd';
De schoonheyd uws lands maakte all' d'andere stom.
Uw' Rykdom, en Vrède vond afwisselingen,
Van Heerlyk genoegen, in 't Groot dat een kunst,
U door zyne Luister kwam tègen te dringen;
Gy leefden verhèven in 's Hemelsche Gunst.
De Glans uwer Témpels bestraalde heel d'Aarde;
En trok haar bewooners, met Pracht en met Goud:
Daar men met verwondering denkend' bestaarde;
En zegde; 't is hier - dat zich Rykdom onthoud!! -
Daar deeden’ de wond'ren, van puyk schilderijën,
Elk vreémden bedwèlmen, in dwaalenden drift, -
Door wellust verbaazend', vast denkende schryën;
De Tempels verrykende met Gift op Gift.
Abdyen, en Kloosters, onmeetbaar in schatten,
Die pronkte met kunst, trots Italiëns Ryk:
Geen Rékenkonst mogt déze waarde bevatten;
In drie werelds deelen was hier geen gelyk.
| |
[pagina 4]
| |
(3) Vergeefsch blak ooit kunst-drift, haar zwangere koffers,
Daar 't Goud, (dat veragtend) wierd samen gehoopt,
Vergeefsch waaren hier ook millioenen van offers,
En fier liet men hooren;’ dat men niets verkoopt.
Vergeefsch mogt het Vorstendom bidden en smeeken,
Met Goud overlaaden, tot Eenig bezit;
Om iets, door de schatten ter plaats uyt te breeken;
Of schoon ze ook wierden door toorne verhit.
- Dirf Oostenryk, die zyn bewind hier deed strekken,
Gewàgen te doelen, op 't minste, dat hier,
Van Rubens, Vandyk, of in klynder bestekken,
In kerken, of kloosters op deed zynen zwier? -
- O zeker, geen staal, of geen kruyd, of geen waapenen,
Geen armen, had m'hier ook vertraagd, of gespaart:
Elk burger, was voor zo een stryd een recht schaapenen;
Had Grootheyd zich ooit tot dien àànval verklaart.
- Als Landen of volken een groots vergenoegen
Ooit voelden, indien 'er by hen was geteelt
Uyt nemende Grootheyt, die zig kon bevoegen
Uyt muntende daaden, daar luyster in speelt;
Daar 't vruchtbaar Italien, in kunsten voldréeven,
Met zo veel opdoening, zyn schìlders beroemt;
Hun Eer, en hun Faam, hen heeft pylloos verhéven;
Daar men zo hoogmoedig een Raphaël noemt:
Caratsch, Titiaan, Verones, en meer anderen,
Corregio, Guido, Alban, Tintoret,
Daar Angelo, Dominicain met Elkanderen,
Zo praalen, dat kunst word in wonder ontzet:
(4) Daar Vrankryk, veel minder, en armer in kunsten,
Slechts met haar Poussynen, Le Brun, Le Sueür,
Pas brommen en pronken, en nóopen de gunsten,
En stellen voor hen, ander Grooten te leur:
Dat land, dat zyn On-eer door Kunst-klyn te wezen
In 't aanzien der buuren, daar me hem wat begluurt,
Niet wel konde kroppen, kwam nydig gereezen,
En roemd ander zaaken wier glans zo niet duurt:
En wou zynen roem van het Opera schryven,
En 't dichten, steeds paaren met Bééldende Kunst;
Maar knorrende moest het in minderheyd blyven,
Geen kennis spoort hier haare rykdom en gunst:
- Als Duytsland, voor schilder kunst zo niet gebooren,
Een Kleits, Haller, Gessner en Leibnitz verheft,
Zyn dichters wilkeurig omdommelt met glooren,
Geen schilder-kunst in heure grootheyd beseft;
(5) - Daar 't konst-minnend Engelland, soms wel wat vrevel,
Met zellefs verwyt, groote schatten betaald,
| |
[pagina 5]
| |
Voor kunst Tafereelen, en gromt met geprével,
Dat nooit hunne kunst by der anderen haalt;
Wyl zy met veel roeming een Neuwton opdreunen;
Een Pope, een Milton, Buchan, en een Young,
Hun Grootheyd kan Énkel op letter-kunst steunen,
'T was Énkel voor schryvers dat men juychte en zong:
- Als men in Uropa Elk Land zich hoort roemen
In Grootheyt van Geest; wat moet Néderland doen?
Mag zich dat met recht de verhévenst' niet noemen?
En juychend, in praal-tryn de wèreld doorspoên.? - ...
- Wiens náám, van der kunstenaars praalende Náámen (6)
Klinkt Rubens gelyk, van het Wèrelsche Rond?
Daar tévens Van Dyk, zich zo groot kon befaamen,
Dat ieder vast staafde, dat kunst nimmer vont
Meer schoonheyd, meer léven, meer zwier en meer waarheyd.
- Wyl teffens Jordaens en Koubergen praald,
By Krayer, Schut, Vos, die een kunstige klaarheyd
Opdeeden die Eeuwige Roeming behaalt.
- Wyl David Teniers in uytnemende schilderen,
Het puyk van de wèreld was in zynen trant.
Dat vreemdelings zinnen in wonder verwilderen,
Dat m'hoopen van goud voor zyn werken verpand.
Een áántal van kunstenaars, niet wel te noemen,
Als Quintyn Matsys, en Pepyn, Otto Veen,
En Pourbus, Vanbalen, die mé mogen roemen,
Ziet m'in de kunst-ryën belauwert getreên.
- Wyl Neêrland ook méde den prys mag behaalen,
Der wording of téeling der Édele Kunst:
Wanneer de Van Yken hun vuur deden straalen,
Daar Jan vast verworf natuurs groote gunst,Ga naar margenoot+
Tot wond'ren te baaren van puyk-schilderyen.
Wat áántal Gottyken zyn zwierig befaamt!
Wat ménigte Schilders in ménige ryën,
Zyn van het klyn Neêrland met Grootheyd benaamt!
- - - Wyl Holland, ook mede by Belgen gerékend,
In Schilder Kunst Éénig was, - Éénig alleen; -
Daar honderd van schilders, in 't Roem-boek getékend;
Verstommen bedwèlmen de ziel en de reên.
Een hoogte besteegen, die niemand kon nad'ren, -
En alle de vakken der kunst te gelyk
Door-drongen, en zag hen zo werken vergad'ren,
Waar nimmer berèk'ning voor was in beryk. -
Daar alle de Landen der aarde vast pronken,
Met Heerlyke Werken in Holland gewrogt:
Die iedermans drift ter bezitting ontvonken;
Met hoopen van Goud immer driftig gekogt.
| |
[pagina 6]
| |
- - Ziet Rembrand verbaazend verrukkende brallen!
In Kragt, Zwier, Couleur, Gloed, en Handeling
Wiens Licht-slag, all' and're Tafreelen doet vallen;
Verstellend, verbaazend Elk Sterveling! -
- ZietGa naar margenoot* Wouwermans, - Éénig in 't Geen hy bewerkte; -
Ziet peirden, onvolgbaar in Schoonheyd, Natuur:
Zyn Geest was volkomen daar niets hem beperkte;
Verbeelding schonk hem het hoogblaakenste vuur.
Zie Berghem, Pynaker, in Landschap en Dieren,
Uytmunten, dat ieder versteld en verdwaald -
ZieGa naar margenoot* Potter, hier dan nog uytmuntender zwieren;
Wiens Stukken men nimmer heur' waarde betaalt.
- Ter wyl Dujardin, tot het hoogste kon streeven
In Grootsheyd, in waarheyd, in vlyënde schoon,
Zyn Landschap, zyn Beelden ontbreeken het Leeven;
Zyn kunst is omglanst, in verwonderings troon!
Door Lèven, en Fynheyd, in 't hoogst van den Rang,
Hunn' Stukken men ziet door geen Geld munt beperken;
Hunn' minnaars zyn tot hen in talloos gedrang
Met Landschappen pronken ter schatting te groot -
Van Huysem, De Heem, Rachel Ruis onvermeerlyk
In Bloemen en Vruchten trotseeren de dood.
Hoe zie ik een Wenix verrukkende praalen!
Na-bootzer van 't Pluymgediert wonder in Rang!
Ga naar margenoot+- Daar twee Van Der Veldens de Lauwers behaalen,
Bewondering in den Poëtischen Zang:
Hunn' Stukken zyn vry van de hoogste in schoonheyd;
Daar d'eene met Dieren, en Landschap verrukt;
Den ander' Neptunus zyn Ryk ons ten toon-spreyd;
Daar nooit zyne kunst voor een Médinger bukt.
- Bakhuyzen, doet ons nu de yzing gevoelen
Der woedende stormen op 't stroomende veld:
En drie Elementen verschrikkelyk woelen;
Hy 's Éénig, in 't Boek van 't geheugen gestelt.
Ga naar margenoot+- De Botten in Landschap, en Beélden zyn Éven
Verrukkend in gloet, grootsheyd, kracht en natuur.
-Ga naar margenoot* Cuyp, Lingelbach, zullen onstervelyk Lééven;
Met Wynants, in Landschaps verrukkende vuur.
- Daar Zwaaneveld ook voor geen andre moet wyken.
Zien wy hier met hunne gezelschappen pryken.
Dusart, Hugterveld, zyn ook vry van de dood.
- Metzu in zyn Béelden kunst, fynheyd Verwinnaar;
Met Dou, van all' d'andere ontroerd het gedagt,
| |
[pagina 7]
| |
- Daar Jan Vander Heyden, uytvoerigheyds minnaar;
Ons 't puyk van gebouwkunst voor 't oog heeft gebragt.
- 'K zie ander maal hier Van de Werve uytstraalen,Ga naar margenoot+
Die 't kunst vol Italiën nérgens in wykt.
- La Ress' in geschiedenis kunst moet niet daalen.
Daar ook nu Van Leyde en Van Harelem prykt.
O Neêrland! hoe luysterlyk pronkt gy by d'Eeuwen!
G'heel d'aarde doorwoelt gy met hemelsche kunst!
Uw Roem blyft aan d'uyterste grènzen vast schreeuwen;
Heel 't menschdom stiert U zyn hoog blakende gunst!
- O Neêrland! - (maar gy, die geen kunst moogt beseffen;
Wat voelt gy, van 't geên heure waarde doch is?
Daer niets dan wat ydels uw geesten mag treffen;
Ligt denkt gy, dat men hier zyn zinnen-stel miss':)
O Neêrland! zo lang in uw grootheyd en schatten,
Uw Recht, Wet, en Godsdienst; rust en eygendom,
Onstoorbaar gevestigt, - door niets te omvatten,
Dat U in Uw wéelde maakt byster en stom!.-.. -
-- -- -- Daar -- dàverd, en woeld, en daar druyst en daar dondert,Ga naar margenoot+
Een Gruwzaamen Opstand die alles verslind!
Die brand, en die moordt, die onthyligt en plondert;
Daar d'Afgrondsche Gruwel de wereld ontbind!....! -
- - Den Vuurpoel het Eeuwig Verblyf der Tyrannen, -
Der Geesten bestryders van God die hen schiep, -
Daar ieder tot wroeging, en wanhoop gebannen, -
Zo lange vergeefsch om vernietiging riep; -
Die rukten zig òpen - en spóóg Razernyën!! - ...
En drongen al Blixemend in Vrankeryks hart!.....
De Réde - de Menscheyd ging hóópeloos schryen, -
De Rust-en de deugd, voelde 't hoogste der smart! - -
De menschen bevloekt - en vergiftigd door slangen, -
En monsters uyt 't diepste des afgronds gerukt, -
Door 't hoogste der boosheyd geheel overvangen;
Die voelde vorwoesting in 't harte gedrukt - !!....
D'ontzintheyd brand uyt in 't voorbeélde loost tieren! -
En snort en rinkinkt - met Ellendig Gebrul..!!..
De Moort-en' Geweld gaan den teugel nu vieren; -
Elk mensch lykt een satan onmenschelyk dul.! -
| |
[pagina 8]
| |
(7) ‘Drink bloed! scheur! verniel! spóor uw schrikbaare stappen
‘In Kerk en Palys!! - en bréék af!! - en slóóp neêr!! -
‘Vergruysd! - en Verbrandt - wil op zuygelings trappen!....!
‘Verscheur uw Monarch!..!! - verlochen, - verzwéér -
De Godheyd -- !! en d'Eer.!!.. wil de menscheyd versaaken!..!
‘Alarm!!..! Triumph!.... voor de Vryheyd! - ruk vóórt!
‘Gelykheyd!.. en Broederschap!!.. doodt!! en doe blaaken!! -
‘Val áán! - of gysterft; - zo gy suft; - daar men moord!!. -
‘De Réden! - de Réden! - de Vryheyd gebied het!!... -
‘De Godheyd - de Godheyd; - is Vryheyd alléén!! - ....
‘Ons Heyl!...! ons Belang!..! is volkoómen, geschied het;! - !
‘Dat alles verzinkt, en het gruwzaamst geween!... --- .....
- Waar ben ik....!! O God!.... en-dat vluchtende stérven...
Der onschuld, en deugd....! - dat Ellendig Gewoel!....! -...
Dat Hemel-ontzettend wanhoopende zwérven;....
Dat dan eens Gebeurde; verslind myn gevoel!.... -
- Waar ben ik?!... wat hoor ik?!...... de Zon word verduystert!....
Een Zwalping der Hel heeft de lucht heel bedampt..!!......
O Gruwel!.... wat nààkt ons!.... wat gillend gefluyster!......
Wat Ramp! - wat een Vloek! - koomt op Neêrland geklampt!..
Dáár zyn zy! - !! Zy rukken; - en zyn by miliöenen! - ! -
Bespat van het Bloed - en ook dronken van Moord! - ! -
Wie zal.... en wie kan... hunne woede verzoenen!?... -
Zy Rukken Balstuurig... en hollende voort...!..! -
(Verpoozing.)
- O hier.... hier begonnen de Rampen te naad'ren:!......
- - 'T was Toen.... dat men Ons van onz' schatten beroofd;
Daar zich tot onz' neêrlaag die Monsters vergaad'ren; -
Dat ieder in smarten Ziel-togend, bedooft. - -
- By 't prangenste knèvelen - en schendig Verdrukken, -
Daar Hylig, - Onhylig, zich vonden ten doel: -
By ider zyn Lèèftocht en Goed te ontrekken; -
Waar mé die Wanschapenen worden gevoed: - -
(8) Daar naakte - besmette, - afgemagerde fielen,
Al struykelend van honger - en schroiënden dorst, -
By drommer God last'rend, - gingen Vernielen; -
Daar dringend onz' Goederen wierden vermorst; -
| |
[pagina 9]
| |
By, door nieuwe Gruwelen staag te verrassen:.... -!
Daar alles als dood was...! van alles ontdaan...! -
Geen Goed meer, geen Brood, - by geen Goud in de kassen, -
By Tempels verbryzelen, en Néder te Slaan. -
- Hier was het:! ‘ik Gloei, - ik verzink in myn woede!..!!Ga naar margenoot+
Wat zie ik?!.... ó - dat U Gods Blixem Verniel!!! -
De Donder U kletter!!! - die in koelen moede,
Hier nádert!!! - den afgrond beklimme uw ziel!!!
Ten Vuurpoel in! woeste Verdoemde Tyrannen!!!..!!
Dat d'Aarde niet opscheurt en Vlammen uytbraakt! = !!..
Gy Aarselt niet??! = wil U Gods Vloek niet verbannen?!?
Gystapt nog steeds vóórt?! - en gy durft?! - genáákt,!?? -- -- --
Alarm! - op Borgers!! - Verwéér U! - zyt Édel!! -
Grypt dolken - en Messen - en stéékt - vlimt - en kerft!! -
Ontziet niet! - gryp Zwáárden - en spleyt hen den Schédel!! -
Dat hier dat gebroed in zyn Gruwelen stérft!...!!!
D'onschatbaare Pracht en den Roem uwer Landen, -
Daar nimmer Tyran zyne klauwen aan sloeg; -
Zien w'Ons hier ontrukken?! - die Dierbaare Panden?! -
O Gruwel!! - o Monsters! - Wie Vloekt u genoeg?!! - -
- Laat Schatten van Goud, en van kostbaare Steenen, -
Laat Goederen prangen, - laat Huys, - en Paleys,
Afbranden en slóópen; - wil dat niet beweenen; -
Dat Dwang zy begunstigd in allen haar eys:! -
Laat pláágen, - laat dwingen, - laat alles verzwélgen; -
Door niets word het Neêrland verarmd; - den grond
Is Vruchtbaar; - is Ryk - daar men 't Al ziet verdélgen; -
En vallen, dat in zyn verhévenheyd stond! - -
En Goud, - Ydel, trots, - en de Vruchten der Aarde,
Hèrkoomen door zorg en door snédig beleyd: - -
'T géen is te bekóómen, ontbeert zyne waarde; -
Schoon niet by de laage ourédelykheyd: -
Maar - Wônderen uyt het vermóógen gebóoren;
Van Enkelde menschen - zo schaars in 't geslagt; -
Van 't grootste des Menschdoms - te denken verlóóren; -
Dat Dénk beeld - is 't dat my de Lévens aêm smagt!!!!!
- Van 't tallooze heyr der Sterrevelingen,
Die immer ontstéegen in wondere daên, -
Hoe véele der Schepping zien wy dan nog dringen,
Om in de Vereeuweging heénen te gaan?? - -
- Van all' de Gewésten der Wereldsche ronde,
Daar Wysheyd en Kunst worden bòven gevoerd, -
Hoe véél van Milliöenen zyn 't die men Verkonde,
Wier náámen Gedagt en Geheugen beroerd?? -
- Zeg, hoe véel Wysgeéren bezáten de Ouden? -
Socraten, - en Sénècas, - Platos, - hoe véél, -
| |
[pagina 10]
| |
Hoe vééle Poëeten, die Randen behouden? -
Die aan het vereeuwigen vielen ten deel?.... -
Hoe vééle Homéren - Oviden, - Virgilen, -
Van zulk een Bevolking als Griek en Latyn?? - -
Hoe vééle kon Béélden kunst immer bezielen,
Van all' die de Wéreld bewoonende zyn?? - -
- Te lang: - hoe véel Raphaëls zyn 'er verschéénen?.....
Maar ook..... hoe véel Rubensen zyn 'er gedaagd?.....
- En hoe véel Van Dyken?..... van ieder slecht Éénen; -
Verkooren die Eeuwe Lauweren draagt. - - -
- Dat Réden - Verbééldings kracht hier laat beschouwen
Wat m'ons hier ontnam, - door het Rooven van 't schoon
Der Schilder Kunst: - dat hier de trotsche gebouwen
Door bralde, daar kunst praalden op haaren troon.
- Uyt deeze betoogen zal ieder betuygen,
D'onschatbaarheyd van dit verbaazende werk,
Dat ieder bewond'rend ten néder doet buygen;
'T geen Neêrland bewaarde in Klooster en Kerk.
|
|