Aan de hoog-vorstelyke bondgenooten.
Aanvang.
Aanspraak, herkenteniss' over ons Geluk door hen bewerkt...
- Aan den Koning van Neêrland - Gevoelige Erkentenisse aan zyne Edele Kunst-drift, enz., enz., enz.
- 'T geluk van Parys, door 't bezitten der Kunst-schat. - Aan de jonge schilders: Uytweyding.
- Nog iets aan de Vorst wegens 't roven van het Kabinet in den Haag, over 't Stier-Stuk van Potter. -
- Woede der Paryssenaars, over 't verlies hunner schatten. - Schertzende Vergelykenissen.
- Gods regtvaardige Straf op de boosheyd.
- Slooping van 't Muzeüm. - Ieder koomt om het Zyne. - Beklag over hunnen Ramp.
- De Nèderlanders zullen in kunst-min ontsteeken.
- Aan Antwerpen; hunne kunst-drift lange Gesmoord, word herbooren. - Alles blaakt voor Schilder-kunst. (Redeneering). - Vooruytzigt dat de kunst hier buyten gemeen by deeze nieuwe Hérstelling zal gehandhaafd, en beloond worden: - (uyt weyding). - De Vrede zal mede de Bron zyn deezer vergrootende Kunst-Praal. - -
Koomst van de Gezanten met de Schilderyën - - en slot.