Opdragt
Aan de zeer Agtbaare, Edele en kunstryke Heeren: Vermoelen, Maire, Ommeganck, Van Regenmorter, Stiers en Van Hal. - Grootmoedige Bewerkers tot de wéder bezitting der geroofde oude Kunst - tafereelen van Antwerpen.
De Kunst-min die Gestaag, als kunstenaar my doorblaakt,
Dreef myne Geest, dat hier, dit Dicht-stuk werd gemaakt:
Verrukt door Blydschap, dat onz' Wond're Kunst-tafreelen,
Ons toegeijgend, die, zeer Gul ons weêr te deelen,
Door d'Hooge Mogentheên, herkoomen in heur stand:
Waar door den luyster word herboren van ons Land,
Die zo veel jaaren lag door woesten dwang te smooren,
Daar ieder hoop'loos dagt, dien Schat te zyn verlooren:
Dit Werk geteelt, niet uyt belang voor Gunst of Goud,
Nog trotschen Waan, die zich niet in myn hart onthoud;
Maar zuyv're kunst-min, by 't Geluk van Neêrlands Luyster,
Te zien herbrallen, uyt zyn voor ons név'lig duyster;
Dit Werk, heb ik thans d'Eer, Myn Heeren; die de kunst,
En Oeffent in haer Groot; en haar bezield door Gunst;
Met waar Gevoel en Vlyt, U heuch'lyk Op te draagen. -
- Het zyn Uw' Waardigheên, die my dat billyk vraagen,
Myn Heer Vermoelen, toond zyn Vaderlyke Zorg
In zyn Bewind; en blyft voor 's Borgers Welzyn Borg: -
Daar kunst drift spoort zyn vlyt voor alle kunst belangen,
Die met zyn Wil, en Daên in Edelen Zwier t'omvangen.
Wyl Ommeganck, den Roem der Kunst van dezen Tyd,
In 't Vak dat hy verkoos, grenzd aan d'Onsterv'lykheyd:
Braveerd reeds d'oude kunst, die Holland Roem-ryk maakte;
Thans heeft getoond, hoe snel zyn' Ed'len Yver blaakte,
In d'uyttogt, om den Schat, te lossen hier geroofd.
- En Regenmorter, die, het kunst-vuur, uytgedoofd,
In d'oude Stukken, door den Tyd-roest of door handen,
Die dwaas en onbeschoft die werken aan gaan randen,
Weêr brengt in zynen Gloed en Glans als 't Eertyds was:
Haalt Stukken weêr, - byna, vergaan tot gruys en asch:
Herbaard Teniers vooral, in nieuwen zwier en luyster,
Brengt die in 't Heerlyk Licht, uyt het verdervend duyster: -
Daar hy ook uyt zyn Bryn, voortteeld de hoogste kunst;
Dit alles spoort my aan, ter opdragt, warsch van gunst.
| |
- Van Hal, vol vuur en moed, verheugd, en vol genoegen,
Dat all' zyn kragt de kunst, in dienst zig koomt bevoegen;
Die reeds een voorbeeld word, van heel onz' schoone stad,
Dat niemand meer gevoel, voor kunst of kunstenaars had;
Die reeds den ingang baand, daar kunst-belooning schittert,
En schilders port en wenkt, daar hy zich vaak verbittert
Op den vermoogenden die kunst weêrstreevig is
En kunst bewerking praamt, tot kunst behoudenis:
Die thans verbonden tot de weêr-koomst der Tafreelen,
Hun stappen vuurig tot dien aanval gingen deelen:
Eerst tot verkrygen, by S'lands Konings Majesteyt,
Diër groote zaak, die hen met kracht wierd toe gezeyd;
Nu met een drietal sneeg, na Vrankryk vuurig draafde: -
Waar men te wrok zo lang onz' Schatten ons begraafde:
Om die te sleepen, met een nooit geziene vaart
Na hier - van daar die zyn door vloek gespuys bewaart. -
Daar d'Edelen Stiers met klem, door Konings hand bekrachtigt,
Volkoomen in Bewind, ten uytvoer, word bemagtigt;
Na dien, met yverig vuur, al stuyvende vertrok;
En brande op 't hévigst, vol van recht bestuurden wrok,
Ten eynde 't Muzeüm, te helpen néder sloopen: -
En vol verrukking met die schatten heên te loopen: -
Die weèr in onze stad, in d'ouden glans en pracht
Te zien herbrallen in haar hemel schoone kracht:
Die, en dat alles, heeft my plichts-gewys verbonden,
Myn vuurig dicht-stuk, door Appol my ingezonden,
U op te draagen: - 't geen ik hoop met vry gemoed,
Dat U Myn Heeren! dan deez' opdragt reeds voldoet.
- Aanvaard myn Stuk; - niet uyt belang op winst geschreeven;
Maar door het grootst' gevoel, uyt mynen geest gedreeven.
|
|