Geachte confrère
(1956)–F. Bordewijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
De advocaat in de caricatuurGeachte Confrère,
Overmits ons beroep lang niet de populariteit geniet, eigen aan dat van de dokter, is het ook minder ver in de kunst doorgedrongen. Toch moet men zijn bekendheid niet onderschatten. Voor onze tijd geldt niet meer dat er onder velen maar een enkele eens een juridisch raadsman nodig heeft, terwijl praktisch ieder minstens eenmaal in zijn leven (zijn doodsschouw daargelaten) een beroep op een geneesheer moet doen. Weliswaar zullen we in verbreidheid van bijstand de artsen nooit opzij streven, maar de kennismaking van de massa met het recht is in de laatste tientallen jaren veel meer intensief geworden, als gevolg van sociale verheffing en duidelijker rechtsbewustzijn. Een voorbeeld: bij de rubriek van door de wet voorgeschreven gerechtelijke aankondigingen van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed, met hele kolommen in de Staatscourant verschijnend, overtreft het aantal pro deo-vermeldingen dat van de zgn. betalende enige malen. Deze deelneming zal nog aanzienlijk groeien wanneer de onvermogende de advocaat ook kosteloos kan raadplegen buiten procedure om, voor advies en dergelijke.
Bij caricatuur denken we in de eerste plaats aan de teke- | |
[pagina 163]
| |
ning. Omstreeks de eeuwwisseling verscheen er van L'assiette au BeurreGa naar voetnoot* een nummer enkel bevattende een suite over de dokters door Abel Faivre, Les médecins. Ik releveer de laatste plaat: een bejaard arts, in geklede jas, met de rode rozet van de légion d'honneur in het knoopsgat, heeft in de hand een grafkrans van kralen, waaraan een lint, dragende deze woorden: ‘A mes clients’, en monologiseert met een schaterlach: ‘Ils ne l'ont pas volé’. Het is een sloteffect, snijdend en subliem.
Ook met onze stand heeft dat weekblad zich enige keren beziggehouden, maar in mijn herinnering niet op geheel gelijk peil. Trouwens, dat nummer Les médecins was een van de prachtigste.
Wanneer we onze beroepsgenoten in een vertrokken grootheid willen aanschouwen, die groot is juist door de spot, moeten we Daumier opslaan. In diens enorme oeuvre aan lito's zijn de dragers van ons vak naar het aantal behoorlijk en naar de kunst schitterend verbeeld. Deze lito's tellen dan ook tot de beste van de meester. De onderschriften doen hier niet of nauwelijks ter zake, zoals bij hem vrijwel overal. In geen geval verhogen ze de werking. Meer behoef ik er niet van te zeggen, want die patetiek in de pleitersgestalte, die geheimzinnigheid bij het confaternele gekonkel, dat alles is wereldberoemd, en er zijn advocaten die er hun studeervertrek en zelfs hun wachtkamer mee opsieren.
Als een uitgave in ons land kan ik u alleen een boek | |
[pagina 164]
| |
noemen dat dezelfde titel draagt als deze brief, en dat een verdienstelijke verzameling is van uiteraard bijna uitsluitend buitenlands tekenwerk.
In de letterkunde zal de advocaat als hoofdpersoon, en dan met de klemtoon op zijn kwaliteit, zelden voorkomen, en nog schaarser in de satire. De humor moet, ondanks al zijn gradaties, abrupt worden gedoseerd. Indien men tegenover de lach de ernst mag stellen, dan is de mens een ernstig dier. Niets is zo kort van duur als de lach, of het moest de reuk zijn. Vanuit de hoek van de humor bezien is de advocaat, als ieder willekeurig ander functionaris, vooral het onderwerp van de kwinkslag. In een Amerikaans blad las ik deze dialoog tussen twee boeven:
‘Ik heb vannacht ingebroken bij een advocaat.’ ‘Zo? En hoeveel ben je dan wel kwijtgeraakt?’
Ik meen niet partijdig te zijn als ik verklaar dat deze humor aan de nogal grove kant is. Dan deed Abel Faivre het met zijn dokter oneindig beter. Dat zult ge met me eens zijn, Confrère.
Een Frans auteur (zijn naam is me ontschoten) heeft in een boek een aantal pleidooien gefingeerd van beroemde franse praktizijns. Ik ken het niet, maar bevoegden hebben me verklaard dat het geestig is. Zijn titel luidt, meen ik, Leurs manières. Waar ik met meer gezag uw aandacht op wil vestigen is het boek van een ander Fransman, René Benjamin, Les justices de Paix, ou les vingt façons de juger dans Paris. In twintig hoofdstukken beschrijft hij telkens een zitting in een van de twintig Parijse kantons | |
[pagina 165]
| |
(arrondissementen). Het is zeldzaam briljant, maar gedachtig aan het vermoeiende van de humor doet men er goed aan zich bij het lezen telkens een ruime rust te gunnen. Voor het kantongerecht verschijnt, daar zowel als hier, de advocaat zelden, zodat de schrijver ook maar enkele keren, en dan nog kort, van ons gewaagt.
Teneinde deze brief niet te bezwaren met overdosering van ontleende humor geef ik u hier alleen nog een paar citaten uit Benjamin.
Een getrouwde vrouw verschijnt voor de rechter van het veertiende kanton. Zonder haar man kan ze niet worden gehoord, maar de man heeft haar verlaten, en waar hij uithangt weet ze niet. De rechter raadt haar aan dan maar goed naar haar man te zoeken, en vervolgt: ‘Et vous l'amènerez, afin qu'il réponde pour vous.’ ‘Il ne sait rien de mon affaire!’ ‘Parfait, madame: vous aurez l'illusion d'avoir un avocat.’
Hoewel onder deze twintig hoofdstukken er nauwelijks één een inzinking vertoont, is het laatste, dat een zitting in het derde arrondissement beschrijft, het hoogtepunt. Of liever moet men zeggen, het is in het vuurwerk van dit boek de kanonnade van het grote slotstuk, met ruisende zonnen en wolken kruitdamp, doorschoten van flitsen en knallen en ‘gillende keukenmeiden’. Er treedt daar even een advocaat op; hij is gauw weer verdwenen ook.
Ziehier allereerst in enkele magistrale schrappen deze kantonrechter voor ons neergezet: | |
[pagina 166]
| |
‘Long, maigre et blême, il a l'air d'avoir à l'instant rassemblé ses os, et de sortir de terre pour le Jugement Dernier (...) Ce juge donc, comme si c'était le grand jour, se carre sur sa table et, tel un joueur qui risque ses atouts, lance toutes ses énergies contre le quartier (...). Avancez, les amis: vous allez tater du fouet!’
Ik kan de verleiding niet weerstaan ook het scènetje, voorafgaande aan dat met de raadsman over te nemen. Er zijn dan reeds enige partijen uit de zaal gebezemd. Weg! Sortez! Wie volgt!
‘La suite,’ roept de rechter, en een weduwe verschijnt voor het hekje.
‘Madame Cu... Cor... je ne sais quoi!’ ‘Cardon, monsieur.’ ‘C'est possible, madame. Après?’ ‘Monsieur, voilà: quand j'ai perdu mon pauvre mari, il y a trois ans...’ ‘Parlez-moi, pendant que vous y êtes, de vos noces et de votre naissance!’ ‘Mais, monsieur, il faut bien que j'explique...’ ‘Si je veux, madame! Vous prétendez que la tombe de votre mari est mal entretenue? Que diable voulez-vous qu'on mette dessus?’ ‘Je veux, comme l'année dernière, des marguerites en perles, bien arrangées dans des pots, avec de la mousse... ‘Ah, ce sera joli!... Et vous avez un contrat?’ ‘Un quoi?’ ‘Un contrat! Êtes-vous sourde?’ ‘Non, monsieur.’ | |
[pagina 167]
| |
‘Vous n'avez pas de contrat?’ ‘Je ne suis pas sourde.’ ‘Si, madame! Car pour la troisième fois, je vous demande: avez-vous un contrat?’ ‘Je ne connais pas ce que c'est, monsieur.’ ‘Bien. A huitaine! Vous reviendrez quand vous saurez le français.’ ‘Mais, monsieur...’ ‘Débarrassez la barre, madame, sortez! J'ai bien l'honneur. - Azémar contre Dumoulet.’ ‘Présent!’ ‘Il y a un avocat? Charmé. Pour qui est-il?’ ‘Pour moi.’ ‘Merci, monsieur! Vous croyez avoir votre nom écrit sur le nez?’ ‘Je suis Azémar, Monsieur le Juge.’ ‘Enfin! Trois minutes de perdues! Maître, vous avez la parole...’ ‘Monsieur le Président, parmi tous les mauvais tours qu'un concierge peut jouer, - et je n'étonnerai personne en disant que les concierges sont fertiles en mauvais tours, - parmi donc tous les mauvais tours qu'un concierge peut jouer...’ ‘Mon cher Maître, je m'endors! Le greffier me réveillera quand vous aurez fini!’ ‘Pardon, Monsieur le Président... n'ai-je pas le droit de plaider?’ ‘Pardon, mon cher Maître, n'ai-je pas le droit de dormir?’ ‘Alors, Monsieur le Président, je me retire?’ ‘Libre à vous!’ ‘Sans avoir pu exposer l'affaire?’ ‘Comment? Votre bouche remue depuis un quart d'heure! | |
[pagina 168]
| |
Alors vous vous gargarisez?’ ‘J'explique, Monsieur le Président! J'explique ce que j'ai à expliquer!’ ‘Mais concluez, monsieur! Concluez ce que vous avez à conclure!’ ‘Oh! Très bien! Très, très bien!... Voici l'affaire! l'affaire en deux mots... deux mots secs! - Dumoulet a ouvert lettre adressée Azémar. Tenons pièces disposition justice.’ ‘Parfait. Avocat irrespectueux devant Tribunal. Remettons quinzaine pour qu'il retrouve esprits! L'affaire suivante!...’
Men heeft wel enige bewondering voor deze confrère die het tegen zulk een rechter durfde opnemen, en het steekspel verloor niet als mindere, maar omdat de rechter nu eenmaal het onverbiddelijk wapen van de leiding heeft. Men bewondert nog meer deze rechter die bij alle brutalisering toch nooit de grens van het recht overschrijdt, die niet weigert recht te spreken, die slechts de verwijzing naar latere zittingen toepast in de op ervaring gegronde verwachting dat de partijen zich niet zo spoedig opnieuw aan hem zullen wagen - deze rechter die onaantastbaar blijft.
En boven alles uit troont René Benjamin, op wiens adembeklemmende virtuositeit misschien het best het zwijgen past. Daarom zwijgt ook
Hoogachtend, Uw dw. cfr.
P.S. Maar wie weet er bij ons zó te schrijven? |
|