Geachte confrère
(1956)–F. Bordewijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
De advocaat in mijn letterkundeGeachte Confrère,
Het begint er op te lijken dat ik bezig ben mijn mémoires te schrijven, terwijl mijn eigenlijke vak is het schrijven van memories.Ga naar voetnoot* Dat gebeurt volmaakt onwillekeurig, maar het ligt in de lijn van opstellen als de onderhavige, en ik houd me hier aan mijn vak. Ons beroep kent een openbare kant en een openbare kledij. Laat dan de ‘ik’ van dit boek de ‘ik’ zijn van de werkelijkheid, mits niet centraal geplaatst.
Met de kunst staat het anders. Een kunstenaar moet nooit mémoires schrijven. Uitsluitend zijn werk is publiek domein, en hij mag niet trachten zich daarnaast tot hetzelfde te maken. Dat werk ontstaat op een onverklaarbare manier krachtens een begaafdheid die hij bij zijn geboorte heeft meegekregen. Daarover kan men eenvoudig niet praten, en wie het toch probeert bevredigt hoorder noch lezer, is zelfingenomen en zwetst.
In weerwil van dit beginsel waarvan ik voor mij hoop nooit af te wijken, acht ik het toch niet misplaatst in deze | |
[pagina 141]
| |
bundel de advocaten uit mijn boeken - laat ik mogen zeggen mijn advocaten - de revue te doen passeren. De revue, inderdaad: ze zullen hier slechts vluchtige voorbijgangers zijn, zo uit de coulissen vandaan, zo er weer achter verdwenen.
Een paar algemene opmerkingen vooraf. Mijn advocaten zonder uitzondering zijn aan mijn verbeeldingskracht ontsproten. Gij Confrère, noch wie anders ook gelieven in dat galerijtje eigen, verwante of bekende gelaatstrekken te willen herkennen, hetzij tot lof, hetzij ten detrimente. Enkele historische feiten uit anderer en eigen praktijk zouden er wel vallen aan te wijzen, maar steeds werden zij verbonden aan fictieve figuren, aan wat ik voor mezelf wil noemen figuranten. Zo is het o.m. gesteld met een truc om aandelen in een N.V., eigendom van een weduwe, in handen te krijgen op grond van de verzekering van een waarzegger aan de eigenares dat de stem van wijlen haar echtgenoot hem had aangemaand haar tot afgifte van de aandelen te bewegen. Voorts is het wel duidelijk dat men over advocatuur en advocatie niet moet gaan schrijven zonder enige kennis van zaken, wat men zich eerst in de loop der jaren eigen maakt. En ten slotte heb ik me er altijd voor gehoed een boek te schrijven rondom de advocaat als centrum. Dat leek me èn goedkoop èn niet helemaal kies, een standpunt waarvan ik de juistheid later bevestigd vond na een blik in de litteraire keuken van Herman Huib Robbers. Ik schreef u over deze knaap al eerder.
Ik zal zowat vijfentwintig jaar in de praktijk zijn geweest toen er voor het eerst advocaten in mijn letterkundige | |
[pagina 142]
| |
voortbrengselen begonnen op te doemen. Dat gebeurde in mijn tot dan lijvigste boek, Karakter, geschreven omtrent 1938 (ik weet het niet meer precies), en eerst als vervolgverhaal in De Gids gepubliceerd. Het was een onbedwingbare neiging, maar in de vorm waarin ik er aan voldeed hoefde ik haar ook niet te bedwingen: mijn advocaten zouden blijven op het tweede plan of op een nog lager. En ik mag verklaren dat ik daarin geslaagd ben. Hoofdpersonen in Karakter zijn een bediende op een Rotterdams advocatenkantoor (de zoon), en een deurwaarder daar bij het kantongerecht (de vader). De advocaten Stroomkoning, Carlion, Piaat, De Gankelaar, juffrouw Kalvelage, samengebundeld in één kantoor, blijven op de achtergrond en zijn slechts van belang in zover de zoon zich voor hen interesseert, en dat doet hij in geringer mate dan voor zijn medebedienden en, vooral, voor zijn vader. De hierboven genoemden zijn hetzij mensen van een betrekkelijke rechtschapenheid, hetzij neutraal. Persoonlijkheden moet men er niet onder zoeken. Er flitsen nog even een rechtbankzitting en een faillissementscurator door het boek en aan het eind een deken van de orde van advocaten. Dan treft ge er ook nog als bijfiguur een Engels advocaat, Countryside, en een Rotterdams beroepsgenoot van bedenkelijke reputatie, Schuwagt. Dat is dan geloof ik alles, en dat is niet veel. Ik heb gestreefd naar een onzijdige kijk, en stellig het beroep niet verheven als bij uitstek nobile officium. Zodra de zoon eindelijk zelf als advocaat wordt beëdigd is het boek meteen uit.
Terwijl de rechtbank - sit venia verbo - er maar bekaaid afkomt, was het voor de plaatsing van de vader als deur- | |
[pagina 143]
| |
waarder in het boek nodig langer stil te staan bij het kantongerecht. Daar vindt dan ook de lezer een paar zittingen van beschreven. En verder heeft het advocatenkantoor zijn tegenpool gekregen in het deurwaarderskantoor, ondergebracht in een perceel waarvan het uiterlijk naar het leven werd getekend. Ach, waarom moest deze hellende gigant in baksteen, hoek Bredestraat en Lange Baanstraat, ten offer vallen aan het bombardement van 14 mei 1940. Zou er een foto van bestaan? Een rechter in het oosten van het land, vroeger substituut-griffier te Rotterdam, had me kort tevoren verteld dat hij het perceel bekeken had en aan een paar anderen aangewezen als een speelplaats in de roman. Welk een eer - niet omdat het juist een rechter betrof, maar omdat ik een mens had verleid tot een pelgrimstocht in die verschrikkelijke achterbuurt.
In Noorderlicht zijn het twee advocaten, van wie vooral de eerste, Binkershoek, een rol van enige betekenis vervult, meer dan de tweede, Viglius, die hij op een aandeelhoudersvergadering tegenover zich vindt. Ge weet, Confrère, dat deze namen ontleend zijn aan voor onze rechtsgeschiedenis belangrijke Nederlanders, van wie de eerste ook nog internationale vermaardheid verwierf. Hij was degeen die de grens bepaalde van het territoriale deel der zee: zover als het kustgeschut reikt, zover is de zee deel van het grondgebied. Een vondst, eenvoudig en monumenteel. Tot daar reikt mijn arm, tot daar reikt mijn macht.
Het gebruik van deze naam legde me althans de negatieve plicht op mijn advocaat niet als een dwergengestalte naast | |
[pagina 144]
| |
Cornelis van Bijnkershoek te plaatsen. Anderzijds mocht ik evenmin in mijn praktizijn mijn eigen vak bewieroken. Ik geloof beide klippen redelijk wel te hebben omzeild. Binkershoek, advocaat van de oude stempel, is soms wat traag en blijft wel eens achter bij het tempo van zijn eigen tijd, maar hij is eerlijk en voorzichtig en hij toont op de vergadering van aandeelhouders zijn onwankelbare trouw aan de zaak van zijn cliënte. De veel jongere Viglius heeft minder scrupules dan zijn confrère, maar geeft op diezelfde vergadering van ridderlijkheid blijk. Ik heb dan ook niet jeugdige decadentie willen plaatsen tegenover bejaarde soliditeit. Zoiets doet alleen een knorrepot die niet in zijn tijd past. En als Binkershoek tegenover Viglius het pleit verliest heb ik niet omgekeerd willen betogen dat al onze hoop moet gevestigd zijn op de jongere balie. Want Binkershoek verliest slechts nademaal zijn cliënte ‘om haar moverende redenen’ (zouden wij zeggen) verliezen wil. Ik heb niets willen betogen. Men moet inzake kunst niet aan betogen beginnen. Ik heb alleen twee m.i. aanvaardbare vertegenwoordigers van de Nederlandse balie, in hun goed en in hun kwaad, voor de lezer willen neerzetten, hun overigens slechts bijrollen toebedelend.
De roman Bloesemtak brengt ook weer twee advocaten met elkander in aanraking, maar, in tegenstelling tot de burgerlijkrechtelijke geschilpunten ontwikkeld op de vergadering van aandeelhouders in Noorderlicht, gaat het hier over de misdrijven van smaad en opzettelijke kwetsuur. De een wil een veroordeling, de ander de zaak in de doofpot. Aan de vervolger, advocaat Effraïm, viel de sympatieke rol ten deel. De tweede figuur, Fronto, is getekend als een advocaat met grote strafpraktijk, een heerserstype | |
[pagina 145]
| |
Dat brengen de strafzaken vanzelf mee. Wie van misdrijf wordt verdacht is op ons kantoor, laat staan in het huis van bewaring, een heel ander wezen dan hij die ons belast met de oplossing van een civiel geschil. Men kan hem vergelijken met de ernstig zieke, geneigd zich over te geven aan zijn geneesheer. De strafcliënten zijn de aandoenlijkste wezens. Wij echter moeten altijd een zekere afstand bewaren tegenover het geval.
Er bestaat tussen advocaat en dokter, naast veel overeenkomst, misschien nog meer verschil. Een voornaam onderscheid lijkt me dit: dat de gang der zaken wordt geleid door het karakter van de advocaat. Hij wordt niet, zoals wel de arts, gesteund door moeder Natuur.
Hoogachtend, Uw dw. cfr. |
|