Geachte confrère
(1956)–F. Bordewijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Bleak HouseGeachte Confrère,
Onder het briljantste waartoe het genie van Dickens reikte moet het eerste hoofdstuk van Bleak House gerekend worden: In Chancery. Londen ligt in de novembermist, en de Lord Chancellor houdt zitting ‘at the very heart of the fog in his High Court of Chancery’.
De zaak Jarndyce and Jarndyce wordt afgeroepen, want ze betreft een nalatenschap en zulke zaken behoren tot de competentie van deze Kamer van het Londense gerecht. Daarmee staat dit proces meteen in de voorhof van Dickens' conceptie die er verder door zal worden beheerst. De rechtsstrijd is in de loop der tijden uitgegroeid tot steeds meer gigantische en tegelijk meer vormloze afmetingen. Nauwelijks iemand weet de weg meer in ‘this scarecrow of a suit’. Tallozen zijn in het geschil geboren, gehuwd, gestorven, tallozen zijn er onwillens in verwikkeld geraakt. ‘The little plaintiff or defendant, who was promised a new rocking-horse when Jarndyce and Jarndyce should be settled, has grown up, possessed himself of a real horse, and trotted away into the other world.’ Het herinnert aan de procedures rondom Teyler's Stichting, - alleen, er is nooit een Nederlander opgestaan om de be- | |
[pagina 122]
| |
klemming daarvan - want zulk soort gewaarwording is speciaal aan erfeniskwesties eigen - te beschrijven, laat staan haar uit te spannen tot achtergrond voor een boeiende fictie.
De mist, overal doordringend, vult de zaal van het Hof. De vele gepruikte advocaten die enig verband met de zaak onderhouden zitten in een mistbank. Deze procedure heeft niets dan diepe haat gezaaid en niets dan enorme kosten geoogst.
Daar troont de Lord Chancellor, en achteraan, tegenover hem, als enig publiek zitten een paar reeds geruïneerde procespartijen, die niets meer te wachten hebben, maar die de zaak ondergaan als een opiaat waaruit de bedwelmde telkens weer ontwaken zal met dikke tong, droge keel, duizeling, en het besef van verder moreel verval. De zitting betreft slechts een nietig onderdeel van het proces, een kostenkwestie, en toch is ook daarvoor het aanrukken nodig geweest van een heel leger advocaten en hele batterijen aan dingtalen. Een van de advocaten, Mr. Tangle, is aan het woord geweest.
‘“Several members of the bar are stili to be heard, I believe?” says the Chancellor, with a slight smile. Eighteen of Mr. Tangle's learned friends, each armed with a little summary of eighteen hundred sheets, bob up like eighteen hammers in a pianoforte, make eighteen bows, and drop into their eighteen places of obscurity.’
De Lord Chancellor vraagt naar een bepaalde individu (die later een van de hoofdfiguren uit de roman zal blij- | |
[pagina 123]
| |
ken), maar hij vergist zich in de filiatie, iets wat ook wel niet anders mogelijk is bij zo gecompliceerde structuur.
‘Suddenly a very little counsel, with a terrific bass voice, arises, fully inflated, in the back settlements of the fog, and says, “Will your lordship allow me? I appear for him. He is a cousin, several times removed. I am not at the moment prepared to inform the Court in what exact remove he is a cousin; but he is a cousin.”
Leaving this address (delivered like a sepulchral message) ringing in the rafters of the roof, the very little counsel drops, and the fog knows him no more.’
Ik heb u vroeger geschreven, Confrère, over Oliver Twist. In Bleak House vinden we Dickens op zijn rijpst. (Terloops: hoezeer is de Engelse prozastijl zich in de laatste eeuw gelijk gebleven, en hoe anders is dat bij ons). Hij staat altijd partijdig, en meer nog tegenpartijdig in het rechtsleven van zijn tijd en wat daarmee samenhangt, vooral het gevangeniswezen. De lijn van zijn sarcasme, van zijn protest neemt oorsprong in dat allervroegste werk, de Sketches by Boz (Criminal Courts, A visit to Newgate), journalistiek op zijn best. Dan wordt de lijn vervolgd over Pickwick, Oliver Twist, Bleak House, naar Little Dorrit. In dit laatste boek vindt ge een Londens huis van bewaring voor gijzelaars, de Marshallsea en zijn bevolking, treffend beschreven. Maar nergens elders is het geluid van de schrijver als censor van de rechtspleging zo meeslepend als in Bleak House, nergens elders het vonnis dat hij over rechtsbedeling en rechtspraak velt zo overtuigend. | |
[pagina 124]
| |
Dickens verdroeg weinig breidels, en is voor onze tijd misschien te ongebreideld in zijn grote werken, waaronder dit Bleak House. Daarin treden wel een kleine honderd personen op, en tal van scènes blijven buiten het raam van de procedure. Doch met een voor een romanticus merkwaardig vaste blik houdt hij toch steeds Jarndyce and Jarndyce in het oog, want met zijn typisch sociale overgevoeligheid wilde hij de rechtsgang - de civiele ditmaal! - geselen als onrecht dat slechts as en ruïnen in zijn spoor achterlaat. Welke advocaat zal de eenzijdigheid van zulk een visie loochenen? Men meet de waarde van een instituut niet af naar zijn uitwassen, die bestaan, zeker, maar die toch uitzondering blijven omdat anders het instituut ware ondergegaan aan verval van krachten. En wat zou er worden tussen kijvende erven zonder het wettelijk recht om boedelscheiding te eisen en om zwarigheden in processen-verbaal vast te leggen? Anderzijds mag men het kunstwerk nooit veroordelen wegens een parti-pris indien de voordracht getuigt van talent. En het meesterschap dat Dickens hier vertoont staat nauwelijks kritiek op het beginsel toe. Tijdens het opnemen van zo machtige klanken komt de kritiek zelfs heel niet aan het woord, en eerst als de laatste galm is verstorven begint zich in de lezer - de moderne lezer, wel te verstaan - iets te roeren van bedenking, toch nog maar iets.
Er treden enige advocaten op. Het kantoor van Kenge and Carboy stip ik in hoofdzaak aan om een brief over te nemen, door Dickens ingevoegd als staaltje van juridieke correspondentie uit zijn eigen tijd. | |
[pagina 125]
| |
Old Square, Lincoln's Inn Madam Jarndyce and Jarndyce Our clt Mr. Jarndyce being abt to rece into his house, under an Order of the Ct of Chy, a Ward of the Ct in this cause, for whom he wishes to secure an elgble compn, directs us to inform you that he will be glad of your serces in the afsd capacity. We have arrngd for your being forded, carriage free, pr eight o'clock coach from Reading, on Monday morning next, to White Horse Cellar, Piccadilly, London, where one of our clks will be in waiting to convey you to our offe as above. We are, Madam, Your obedt Servts, Kenge and CarboyGa naar voetnoot*
Dan treedt in Bleak House nog een zekere Vholes op, een kurkdroog advocaat, altijd in somber zwart gekleed, iemand op wiens praktijkuitoefening niets valt te zeggen. Ofschoon nogal vaak aan het woord als gids van een der partijen in het geschillengebergte Jarndyce and Jarndyce heeft Dickens met de introductie van dit personage een zwakke kaart uitgespeeld, en in de beschrijving van onderdelen, als het kantoor van minutieuze afmetingen en het eeuwig refereren door de advocaat aan de onderstand die hij aan zijn vader en drie dochters moet verstrekken, zich tevens laten verleiden door zijn zin voor, men mag zeggen zijn manie van caricatuurtekening. | |
[pagina 126]
| |
Het is echter niet onmogelijk dat de neutrale, bloedeloze, onduidelijke Vholes dienst moest doen als repoussoir voor die andere advocaat, Tulkinghorn, die behoort tot de machtige scheppingen van het romantische genie. Of misschien moet men zeggen dat de schrijver hier is uitgekomen boven de romantiek en in deze figuur een personage van barok heeft geschapen - barok dan vooral te verstaan in de zin van duidelijk gesloten geheel.
Tulkinghorn is de raadsman van de aanzienlijken, bewaarder van de geheimen van tal van prominente Engelse geslachten, bewaker ook van hun eer. Hij heeft ontdekt dat de vrouw van een van zijn cliënten, Lady Dedlock (veelzeggende naam), een natuurlijk kind heeft waarvan haar adellijke echtgenoot niet weet. Ze moet derhalve uit dat geslacht verdwijnen, en na meesterlijke voorbereiding en verzameling van onweerlegbaar bewijs weet Tulkinghorn deze trotse vrouw naar zijn wil te buigen. Dat geschiedt als het eind van het boek in zicht raakt, en het gesprek tussen deze twee tegenstanders, vrijwel in kracht gelijk, is een van de toppen uit de roman.
Het zou te ver voeren dit grote fragment aan te halen, en in plaats daarvan geef ik een ander brokstuk dat de onverbiddelijkheid van Tulkinghorn, zijn gezag haarscherp tekent, zonder van zijn correctheid af te doen.
Als bewijsstuk tegen Lady Dedlock wil hij een geschrift van haar overleden minnaar in handen krijgen, een geschrift onder berusting van een zekere Mr. George, die een leenschuld heeft aan een derde en waarvoor zijn vriend Bagnet borg is. Bij een vroegere gelegenheid heeft | |
[pagina 127]
| |
George de afgifte van het stuk aan Tulkinghorn wegens gewetensbezwaar geweigerd. Maar nu is hij in het nauw, want de crediteur die tot dusver genoegen nam met de rente heeft de hoofdsom van hem opgeëist en dat betekent voor de zelf niets meer bezittende George de ruïne van Bagnet en diens gezin. Wetende dat Tulkinghorn invloed kan uitoefenen op de crediteur brengt hij bij de advocaat zijn vriend en het bewuste stuk. In een vensternis, buiten Bagnets gehoor, heeft dit gesprek plaats:
‘“Well, sir,” says Mr. George, “this man with me is the other party implicated in this unfortunate affair - nominally, only nominally - and my sole object is to prevent his getting into trouble on my account. He is a most respectable man with a wife and family; formerly in the Royal Artillery -” “My friend, I don't care a pinch of snuff for the whole Royal Artillery establishment - officers, men, tumbrils, waggons, horses, guns, and ammunition.” “Tis likely, sir. But I care a good deal for Bagnet and his wife and family being injured on my account. And if I could bring them through this matter, I should have no help for it but to give up without any other consideration, what you wanted of me the other day.” “Have you got it here?” “I have got it here, sir.” “Sergeant,” the lawyer proceeds in his dry, passionless manner, far more hopeless in the dealing with, than any amount of vehemence, “make up your mind while I speak to you, for this is final. After I have finished speaking I have closed the subject, and I won't re-open it. Understand that. You can leave here, for a few days, what | |
[pagina 128]
| |
you say you have brought here, if you choose; you can take it away at once, if you choose. In case you choose to leave it here, I can do this for you - I can replace this matter on its old footing, and I can go so far besides as to give you a written undertaking that this man Bagnet shall never be troubled in any way until you have been proceeded against to the utmost - that your means shall be exhausted before the creditor looks to his. This is in fact all but freeing him. Have you decided?” The trooper puts his hand into his breast, and answers with a long breath, “I must do it, sir.”’
Genadeloos, maar geen man van het lage handwerk - deze Tulkinghorn. Dickens zelf, ofschoon ongetwijfeld Tulkinghorns grootheid inziende, had toch niet helemaal vrede met zijn schepping. Als een soort straf voor het onmenselijke in hem valt Tulkinghorn ten slotte onder de kogel van een sluipmoordenares. Desondanks, zolang Tulkinghorn staat, strak, met een scherp oog, gekleed in roestig zwart, te zeer van de hem toevertrouwde belangen vervuld om aandacht aan zijn kleding te schenken, in wezen verheven bóven zijn kleding, - zolang is hij advocaat in een benijdenswaardig grote stijl. Dickens was per slot kunstenaar genoeg om te willen opmerken dat het rechtswezen van zijn tijd en zijn land, hoeveel hij er ook in te gispen vond, een zekere majesteit ontplooien kon. Hij heeft dat weergegeven, evengoed als in deze magistrale Tulkinghorn, in die eerste zitting van de Court of Chancery waar door de zittingzaal de mist rondwolkt als de damp die een afgodsdienst versluiert, en de Lord High Chancellor aan het eind troont als een afgodsbeeld ‘with a foggy glory round his head’. | |
[pagina 129]
| |
Op de afloop van Jarndyce and Jarndyce worden we reeds enigszins voorbereid heel in de aanvang, waar we uit de mond van advocaat Kenge vernemen dat het geding al een bedrag van zestig- tot zeventigduizend pond aan kosten heeft verslonden. We krijgen de oplossing te lezen in een van de laatste hoofdstukken. De zaak komt na de vacantie voor in Westminster Hall, en plotseling ontstaat er in de zaal opschudding over het proces, tot dan een inert gedrocht in schijnbaar eeuwigdurende slaap. De belanghebbenden begrijpen het niet recht, en toch vermoeden ze wel iets.
‘“Mr. Kenge,” said Allan, appearing enlightened all in a moment. “Excuse me, our time presses. Do I understand that the whole estate is found to have been absorbed in costs?” “Hem, I believe so,” returned Mr. Kenge. “Mr Vholes, what do you say?” “I believe so,” said Mr. Vholes. “And that thus the suit lapses and melts away?” “Probably”, returned Mr. Kenge. “Mr. Vholes?” “Probably,” said Mr. Vholes.’
Zo blijkt het onding in zichzelf verteerd. De boosheid, die Dickens zo graag straft, krijgt ook hier haar streken thuis: de procedure zelf wordt gestraft met de zwaarste straf, royement, totale vernietiging. Een zuil van rook, onvatbaar, en het is gedaan.
Deze lotsbeschikking kon slechts worden gedicteerd door wie niet aan het recht, maar aan de moraal het laatste woord laat in dienst van de gerechtigheid. Maar... het was | |
[pagina 130]
| |
tevens handig van de schrijver. Het ontsloeg hem van de uiteenzetting van processuele details die de lezer hadden kunnen vervelen en waarvoor de scholing van de schrijver zelf mogelijk niet toereikte.Ga naar voetnoot* Het feit van het proces is de grondslag van het boek, en daar omheen borduurt de auteur zijn tonelen, waaronder verscheidene uit de advocatenkantoren, maar zo dat hij voor het grote publiek altijd bevattelijk blijft. Ook onder ons, Confrère, gaan lieden om als Kenge and Carboy, als Vholes, en, een heel enkele maal, als Tulkinghorn. En hoewel minder dreigend dan Der Prozess dat een zeventig jaar later zou worden geschreven, heeft toch ook Dickens in Bleak House aangevoeld en op zijn lezers als ervaring overgebracht dat de grote beklemming ligt in de dingen die we niet, of niet meer, in de hand hebben.
Hoogachtend, Uw dw. cfr. |
|