cliënt waarmee hij hem van dienst kan zijn. En het antwoord is: ‘Meneer, ik kom uw telefoon aansluiten.’
Ik bezat geen telefoon, geen durf, en evenmin kennis van deze anekdote - drie redenen elk voor zich toereikend om mijn eerste cliënt anders te ontvangen.
Hij kwam met een bewijs van onvermogen, hij was een prodeaan. Maar ik herinner me hem als de dag van gisteren.
Hij was een molenaarsknecht uit de omtrek der stad en beklaagde er zich over dat zijn vrouw hem had verlaten. Hij wenste geen scheiding, ook de vrouw zelf niet terug, maar wel alles wat ze had meegenomen. En daarvan legde hij een lijst over op vier velletjes briefpapier, keurig samengeregen met een draad wit garen.
De spelling van dit document was een volstrekt vrije, en van een soort als nu is uitgestorven. Het is bij mij met zoveel andere curiosa verloren gegaan, maar enkele inventarisgoederen weet ik nog in hun eigenaardige kakografie die toch enig systeem vertoonde weer te geven.
Zij waren: een sromelje met blajes, een koekjessromelje roodagtig, twee galige schorten, een blauw jurik, een groen jurik, een zuliveer vlakon, een zuliveeren damonsketing, een broek vest groen streep kant, een broek vest zwart geript, twee simonzetjes.
Ik zag wel aanstonds in dat zijn claim op o.m. de galgeschorten en de chemisetjes zwak was. Van de afloop der