| |
| |
| |
De vrouw als advocaat
Geachte Confrère,
‘Peter the Great's opinion of lawyers. - Peter the Great, being at Westminster Hall in term time and seeing multitudes of people swarming about the Courts of Law, asked some about him who all those busy people were and what they were about. Hearing they were lawyers:
“Lawyers? returned he with great vivacity, - why, I have but four in my whole Empire, and I intend to hang two of them as soon as I get home.”’
Deze anekdote herinner ik me uit een oud leesboekje dat we op het gymnasium bij de Engelse les gebruikten. Ofschoon me nog geenszins bewust van de loopbaan die ik later kiezen zou vond ik die uitspraak toch wel wat kras.
De overtuiging daarvan is me tot heden bijgebleven, maar door veeljarige ervaring verrijkt geworden met deze, welke in twee onderdelen uiteen valt: (a) Peter de Grote zou over de advocaten minder ongunstig hebben gedacht indien er zich een paar van de vrouwelijke sexe onder hadden bevonden, - en (b) vrouwen zouden nooit advocaat geworden zijn als ze niet vooruit hadden geweten dat de toga hen flatteert.
| |
| |
De toga toch is een kleed dat zijn drager - advocaat, rechter, geestelijke, hoogleraar - in letterlijke zin siert, sieren kan tenminste. Met name de advocaten plegen zich nogal eens te onderscheiden door een gevarieerde manier van slordig omwerpen. Er was een oude heer onder ons wiens togakraag zelden verder kwam dan de onderkant van zijn schouderbladen. Weliswaar sloeg hij ter compensatie zijn muts tot over zijn wenkbrauwen. Excessen op dit punt vindt men niet bij de bovengenoemde ambtsdragers. Het ornaat van een rechter zit zoals het behoort.
Als ge het tot een ‘leeuw’ gebracht zult hebben, Confrère, speld dan nooit uw kruis of zelfs maar uw lintje op uw toga. Dit gewaad verdraagt geen enkele versiering buiten de door de wet verordineerde. Het is in zijn indrukwekkende eenvoud volkomen àf. Tot de geheel eigenaardige sfeer van de rechtzaal draagt dit kleed in belangrijke mate bij, en een aparte ‘noot’ zou een valse noot zijn. We hebben omstreeks beide wereldoorlogen in de jassenkamers de reserveofficieren hun uniformen plus onderscheidingen zien overdekken door dit verheven gesloten zwart, dermate beheersend dat we het zichtbaar blijven van militaire broekspijpeinden niet als verraad aan de rechtsbedeling voelden. Trouwens, ook bij ons, civielen, is dat laatste kledingonderdeel praktisch vrij, en de gewoonte doet het niemand opmerken.
En nu de vrouwelijke advocaten. Weet ge wel dat de eerste reeds meer dan een halve eeuw geleden werd beedigd? Dat was in Rotterdam, in 1903. Den Haag volgde nog in hetzelfde jaar, Amsterdam in 1909, Middelburg in 1910. Helaas zijn we genoodzaakt hen collega te noemen
| |
| |
en onze brieven aan hen te ondertekenen met ‘Uw dw. coll.’. Ook wil het Amica als vertrouwelijke geschriftsaanhef ons niet uit de typewriter. Laat er een vindingrijke confrère - of ‘collega’ - mogen opstaan en voor deze categorie van beroepsgenoten een adaequate betiteling uitdenken, - en ik zal t.z.t., de ogen sluitend, mogen verzuchten: Hun waarde, die altijd aan de onze gelijk was, kwam tenslotte in hun vocatief tot uitdrukking.
Wat dat verdienen ze. Ze verdienen het vooreerst naar het uiterlijk dat blijk geeft van een verzorgdheid waarin ze voor de rechter niet onderdoen. Hoeveel beter is hun houding achter de pleitlessenaar die wij mannen met de ballast van een log, levenloos en topzwaar bovenlichaam overluifelen, hoeveel strakker en fierder staan ze daar in hun gespannenheid. Hoeveel bevalliger uit de wijde mouwen is de gebarentaal van die kleine handen, blank en onberispelijk. Hoeveel meer verzorgd is hun hoofd. Kijk naar die lokkenpracht, wit, grijs, zwart, blond of rood in allerlei schakering, om het even, - kijk er vooral naar als ge kaal zult zijn geworden, Confrère, of minstens een knie in de kruin zult hebben, en bewonder die gave van de natuur die bij alle rijkdom aan stijl tegelijk de indruk maakt van ondoordringbaarheid. Gun hun gerust die volledige opmaak. En mis juist bij hen de baret, hoe flatteus ook, niet al te zeer. Die lacune wordt in zekere zin overgecompenseerd. Ze lijken zusters van Koningin Astrid. En dan de stem, altijd hoger, klaarder, duidelijker dan de uwe.
Maar deugen ze nu wezenlijk voor het vak? Het antwoord wordt behalve door het tijdstip van hun eerste verschijnen,
| |
| |
1903, ook gegeven door de duur van hun beroepsuitoefening. Misschien is het verloop onder hen iets groter dan onder de mannen, maar er zijn er toch heel wat die tientallen jaren en/of tot hun dood in de praktijk bleven.
De vrouwelijke advocaat is geneigd tot sterke aggressie, en dat zal ze blijven zolang ze, bewust, onderbewust of voorbewust, behoort tot een rekenkundige minderheid. Een slappe advocaat kan zich nog wel handhaven, een slappe advocate niet, tenzij gesteund door een sterke partner in het kantoor. Maar op die manier is het staande blijven in geen enkel vak een kunst. De cliënt verwacht van haar meer dan van de man, naardien (en voor de tijd dat) ze uitzondering blijft.
Deze aanvalshouding heeft iets voor en iets tegen, maar leidt toch niet tot excessen als zich bij de aggressieve confrère opdoen. Door haar ingeschapen zin voor harmonie wordt de advocate altijd tegen uitersten beschermd. Er zijn confrères en niet eens zo weinigen met wie als tegenstanders eenvoudig nooit te praten valt. Ze zijn verblind, zelfverblind, ze kennen geen maat, ze verdedigen hun standpunt met een kracht die aan het maniakale grenst, ook als het uitzichtloos geworden is, dan bovenal. Ge kunt persoonlijk met hen bevriend zijn - dat doet in het minst niet af. Op het legale papier en op de zittingen zijn ze uw vijanden en, daar ze doorgaans ook tot de knappen behoren, bedenkelijke vijanden. Niet altijd in die zin dat uw kansen behoeven te verminderen, maar wel altijd doordat ze van u - en van de rechter ook vaak - een onnodig verbruik aan energie vergen. Ze voelen te weinig de tijdgeest aan, ze maken geen onderscheid - ik moet me
| |
| |
hier vereenvoudigd uitdrukken - tussen het redelijke en het onredelijke argument. Ze hebben zich afgesloten voor die aanmerkelijke maatschappelijke winst van de laatste decennia: een vorm van rechtsverfijning welke, materieel en formeel, tendeert naar een meer en meer ruime toepassing van de billijkheid. Het kunnen vooral de krankzinnig knappen zijn die daaraan laboreren. Zich bewust van hun begaafdheid blijven ze onwetend van het gevaar gelegen in het exces.
Stellig is ook de advocate vasthoudend en zelfs gemiddeld meer dan haar gemiddelde mannelijke beroepsgenoot. Dat ligt, als gezegd, aan haar aritmetische minderheid. Maar verblind is ze niet, krachtens haar natuurlijk gevoel voor harmonie. Ik weet niet of het wel helemaal juist is aan de vrouw meer emotionaliteit toe te schrijven dan aan de man. Zou het zo wezen, dan schittert het verschil toch in ons beroep door afwezigheid, en dat zal blijven zolang de advocatuur wordt beoefend door zorgvuldig geselecteerde vrouwen. Het zijn de huidige verhoudingen welke vanzelf selectie meebrengen.
Onze collegae kenmerken zich ook nog door ijver en nauwgezetheid. Hun juridische capaciteiten doen voor de onze niet onder. In delicate gevallen van sexuele aard staan ze tegenover ons met een sexeloze koelbloedigheid en tevens een vrouwelijke reserve die, bij woord of geschrift vertoond, waardering afdwingt. De advocatuur verlangt een niet geringe mate van moed om zekere drempels te overschrijden. De advocate is voor alles een dapper wezen. Van welk een enorme durf getuigde niet die eerste vrouwelijke advocaat door het enkele feit van haar be- | |
| |
ediging. En wie onzer zal ooit de sublieme houding vergeten van die andere pleitbezorgster, rustig haar plicht doende in een wereld van vijandschap en rechtsverkrachting, veertien duizend kilometer van haar vaderland, mevrouw M. Bouman op Java?
De wereld ‘neemt’ geen manwijven. Maar de advocate behoudt haar sexe in het mannelijk instituut van de rechtspleging. De verschillen zijn subtiel, doch aan een opmerker ontgaan ze niet: in geschrift, pleidooi, gepoederde neus en handtekening. Het is bewonderenswaardig.
Dit oordeel wil toch volstrekt geen dityrambe zijn. Ik acht me tot het uitspreken gerechtigd minder op grond van veelvuldige ervaring, dan wel op grond van ene uitgestreken over een grote spanne tijds, en die zich daarbij steeds gelijk bleef. Ik zal nooit de collega vergeten die in een echtscheidingsproces tijdens een op haar verzoek (voor de rechtbank) gehouden verhoor op vraagpunten van haar tegenpartij in persoon - een rechtsmiddel dat zo zelden doeltreffend is omdat die partij zich op alles kan prepareren en naar hartelust liegen - ik zal nooit haar vergeten die toen de man wist te brengen tot erkentenis van overspel.
Indien nog geen vrouw dat aanzien heeft weten te veroveren van de grootste mannelijke figuren uit de balie ligt het uitsluitend aan de behoudendheid van de maatschappij. De grote advocaten zijn altijd nog wel iets (of veel) meer dan enkel advocaat. Door allerlei functies in het politieke en economische leven trekken ze voortdurend die aandacht welke noodzakelijk is om groot te
| |
| |
blijven. Het kan daarbij onverschillig zijn wie er het eerst was, de kip of het ei, de persoon of de praktijk. Veelal ook vererven bepaalde functies in bepaalde kantoren van de een op de ander. De president-commissaris van de Koninklijke zou een advocaat kunnen zijn. Ik geloof niet dat hij het is, maar het zou kunnen. Een advocate zou het niet kunnen zijn. Waarom niet?
Ik acht het niet waarschijnlijk dat de letterkunde zich veel met vrouwelijke advocaten heeft opgehouden, maar ze kent er toch één van wereldfaam: Portia. Advocate ad hoc, en onsterfelijk tevens. We zouden klein zijn, al te klein, indien we niet bij haar pleidooi voor Antonio aan onze juridische bedenkingen het zwijgen oplegden.
Onbetwistbaar heeft de intrede van de vrouw in de advocatuur aan het beroep een vleug van charme gegeven. En als gij, Confrère, nu eens geërgerd wordt door een stem in de telefoon, zo hoog als uw diapason nooit kan bereiken, beslist, vinnig, venijnig, dictatoriaal, peremptoor - wees dan zo goed eens te denken aan wat ik hier neerschreef, glimlach voor u heen, blijf hoffelijk, en... vergeet vooral niet de achtergrond.
Hoogachtend,
Uw dw. cfr.
|
|