Geachte confrère
(1956)–F. Bordewijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
AdvocatentypenGeachte Confrère,
Ik kom terug op Ernest Staas, advocaat. Ge zult daar in een hoofdstuk, getiteld De advocatenwereld, een aantal korte schetsen vinden, ontleend aan de balie te Brussel, en getekend (stellig wel naar het leven) in uiterlijk, wijze van gedragen en aard van de praktijk. De namen die de schrijver hun geeft zijn natuurlijk fantasie. Het gebeente van de modellen is reeds lang verbleekt.
Ik volg Tony na, want evengoed als in de lijn van zijn boek ligt het in de lijn van deze brievenbundel dat ik enige portretten voor u neerleg van confrères die ik heb ontmoet, en (of) soms nog tegenkom. Ik geef hun een verdichte familienaam, en tevens bedien ik me van de tegenwoordige tijd ten einde u omtrent sommigen in het ongewisse te laten nopens hun in leven zijn - en voorts omdat zij van wie ik doe blijken dat ze heengingen nog voor me bestaan. Een verschil met Tony is dat ik mijn modellen niet kies uit een bepaalde stad, een overeenkomst dat ik hen als levend voorstel. Mogelijk gingen, toen Ernest Staas verscheen, de modellen van de schrijver nog om door de wereld, en speciaal in het Paleis van Justitie, dat toenmaals nog niet de enorme stenen kroon was van de | |
[pagina 76]
| |
Belgische hoofdstad, geen van verre zichtbaar Parthenon der Belgische jurisdictie.
Mr. Tammon is het ideale type van de advocaat, groot, kloek, beslist, markant van trekken ondanks een vlezig maar niet rond gelaat, met een krachtige stem zonder veel klank, een gebaar dat altijd kortaf is, een massa parate kennis, een voorname praktijk. Indien de grafologie iets te beduiden heeft, welnu, dan spreekt de handtekening van Tammon boekdelen omtrent zijn karakter. Ik citeer wat ik elders over die handtekening schreef, in een fantasiestukje overigens, waarvoor niemand model stond, alleen hij in zijn onderschrift: ‘zijn ondertekening (...) zette hij niet, maar uit zwaar gebinte en taai vlechtwerk wierp hij haar òp tot een uiterste palissade’.Ga naar voetnoot*
Ge weet dat de grote advocaten op hun grootst zijn in de pleidooien. Tammon is niet welsprekend, maar zijn hese stem propt zijn korte geladen zinnen er bij de rechter in. Gevat, geestig, snijdend, soms vernietigend zijn zijn interrupties tijdens het betoog van de tegenpleiter. Toch blijft hij altijd in de juiste vorm. Persoonlijk wordt hij nimmer, tenzij om over of tot een jongere confrère iets aardigs te zeggen.
Tammon is ook de voorvechter voor de rechten van de balie, voor diens eigen plaats in de rechtspraak. Hij voegde me eens toe, en ik ben het nooit vergeten:
‘Bedenk altijd, jonge man, dat je op voet van volkomen gelijkheid staat met de rechterlijke macht.’ | |
[pagina 77]
| |
Welk een voorrecht deze grootste onder de groten, die zijn stempel drukte op een heel kantoor van compagnons en opvolgers, te hebben gekend.
Mr. Van Ursum is niet minder ‘gevaarlijk’, hoewel goeddeels het tegenbeeld van de vorige. Hij is slanker dan Tammon bij gelijke lengte, heeft de kop van een patriciër, een eerder zacht en altijd vloeiend stemgeluid. Hij is eloquent en tevens beminnelijk in zijn voordracht. Hij heeft vuur, maar houdt het weldadig brandend, en maakt het tot een ware koestering voor de rechter. Daarbij gebruikt Van Ursum zijn toga meesterlijk. Op de beslissende ogenblikken wijkt hij terzijde van zijn lessenaar, wikkelt zich geheel in dat statige zwart en toont zich tegelijk ten voeten uit. Zijn stem behoeft zich slechts iets te verheffen, het slanke, haast overslanke standbeeld doet de rest. Een rechter die ik goed kende zei me eens dat als Van Ursum aan het woord was het college zich moest pantseren om hem geen gelijk te geven. Maar gelukkig verloopt er steeds een behoorlijke tijd tussen de pleidooien en de uitspraak.
Een pleiter van weer ander genre vindt ge in Mr. Ducro. Hij blijft achter de lessenaar, maakt niet meer bewegingen dan om te bewijzen dat zijn ledematen leven, en openbaart het wonder van te spreken zonder stemverheffing en toch zonder eentonigheid. Hij schijnt voor te lezen van grote vellen, maar dat is niet zo. Onder het bekijken van zijn typogrammen parafraseert hij deze, en de stijl van beide, document en voordracht, is dermate onberispelijk dat ze alle twee zo naar de drukker zouden kunnen. Hij blijft onbewogen, hij imponeert, maar sleept niet mee. Ik | |
[pagina 78]
| |
geloof dat men in de hemel op zulk soort pleidooien gesteld zou zijn.
Er zijn raadselachtige figuren. Daar is die bejaarde advocaat met wie ik eens in contact kwam en die geen naambord, geen telefoon heeft, geen bediende en geen eigenlijk kantoor. Hij doet onszelf open en leidt ons zachtkens naar een huiskamer. Het is tientallen jaren geleden dat ik hem daar sprak, en toen ik een opmerking maakte over zijn exceptionele wijze van beroepsuitoefening antwoordde hij:
‘Mijn cliënten vinden me toch wel.’
Hij draagt de vreemdste naam die ik ooit ben tegengekomen. Wie zich de moeite getroost mijn complete ‘werken’ door te nemen zal hem lezen, maar er tevens overheen lezen, misschien vanwege de andere vreemde namen, maar zeker omdat de vreemdheid van deze onopvallend is: twee op zichzelf doodgewone woorden, maar wonderlijk als geslachtsnaam; er bestaat een zegswijze van drie woorden waarin dit tweetal voorkomt. Ge zult er nooit achter komen, Confrère, omdat ik het u nooit zeggen zal. De drager zelf is een nevelige persoonlijkheid, doch stellig met de kans op verrassing die elke nevel biedt indien men er diep genoeg in doordringt. Zover ben ik niet gekomen. En nu bestaat er geen mogelijkheid meer, want Notetur Nomen is reeds lang ter ziele.
Een gedaante van ouderwetse statigheid is Mr. Tombak. Zijn reputatie behoort niet tot de onbevlekte, maar zijn processuele streken hebben dikwijls succes, want het is nog de tijd waarin de procedure minstens evenzeer steek- | |
[pagina 79]
| |
spel van vormen, voor het genoegen der juristen, betekent als bloedige strijd tussen de partijen. De stijl van Tombak levert dagvaardingen, conclusies, rekesten, contracten af als uiterst doorwrochte kunststukken, een vlechtwerk van antieke termen waarop hij stellig lang heeft gearbeid, maar dat zijn tegenstander voor nog zwaardere opgaven plaatst en de rechter niet minder. Zijn schrifturen brengen me die kleurenrijk geborduurde antieke vuurschermen te binnen die ons de verzuchting doen slaken: welk een talent, welk een kostbare levensadem werden hier verspild. Hijzelf zit in een oud huis, heel hoog, met in de diepte vertier over ruim binnenwater, en hij zit er in een stokoude roodfluwelen leunstoel, zwart gelijst, met een rug zo enorm hoog en naar boven zwellend dat hij voorkomt als de centrale vulling in het karmijnen borduurraam van een echtgenote of vriendin, antiek als hijzelf.
Mr. De Graan is au fond een beste kerel, maar ook al zo doorkneed in de chicane, en daarenboven onze persoonlijke vijand zolang we een zaak tegen hem hebben. De advocaat is een ietwat behoudend wezen, en met reden: hij volgt de wet in zijn trage stappen voorwaarts, getuige het reeds aangestipte feit dat er daar nog zulke grote stukken in spelling Siegenbeek worden aangetroffen. Maar De Graan houd ik voor behoudender dan de wet. Ik ken er geen die zich langer hield aan het schrijven van de stukken, overigens zeer duidelijk geschreven door zijn procureursklerk. Zijn eerste typewriter was het bewijs van een zelfverzaking die opzien wekte.
Hij spreekt zijn confrère-vijand nimmer toe, hij sist hem tussen snor en baard zijn venijn in het gelaat, ja, hij doet | |
[pagina 80]
| |
dit ook onbedoeld de rechter, en daardoor lijden duidelijkheid en waarde van zijn pleidooien. Tijdens een bestand kunt ge met hem gaan lunchen, zonder gevaar, doch ook zonder voldoening, want hij zal u door alle gangen der gerechten afmatten met zijn verbolgenheid, gelijk hij reeds deed door alle gangen der gerechtsgebouwen.
En dan is er die ene, Meerman, van allen de biezonderste, hoogst bekwaam, veelzijdig en geestig. Ge weet dat de wet bepaalde instellingen kent die, precies als ieder particulier, in rechte kunnen optreden, naamloze vennootschappen, stichtingen, verenigingen. Als zodanig kent het burgerlijk wetboek ook de zedelijke lichamen. Welnu, in een van Meermans procedures kwam de vraag ter sprake of zeker instituut een zedelijk lichaam was. Daar verscheen een vrouw als getuige en Meerman riep dadelijk uit:
‘Maar meneer de rechter-commissaris, kan deze dame ons nu wel iets vertellen over een zedelijk lichaam?’
De vrouw bevond zich overduidelijk in gezegende omstandigheden.
Meerman behoort tot de geduchtste wederpartijders en is tegelijk als vriend onovertroffen. De meesten onder onze confrères zijn verre van eenzijdig op hun vak gericht - integendeel. Maar een universele belangstelling en kennis als bij hem heb ik bij geen ander van onze beroepsgenoten gevonden. Valde deflendum.
Ik laat het blijven bij vage typering. Ge moogt gissen, | |
[pagina 81]
| |
doch het antwoord geef ik evenmin als Tony dat deed. En inmiddels trekt er nog een hele stoet door mijn gedachten. Daar is de jonge advocaat die in het jaar van de grote griep stierf, en niemand uit de raad van toezicht vertegenwoordigde de balie bij zijn graflegging; - daar is de andere jonge advocaat die zich omstreeks 1930 in het gerechtsgebouw vertoonde, zo ziekelijk van tint, zo sjofel en onfris gekleed, dat hij de personificatie kon verbeelden van de toen zo diepe maatschappelijke malaise, en hij is weer gegaan, waarheen?; - daar is de joviale man met de artistieke flambard, met de opvallende zegelring, met iets van de Don Quichot, en met in zijn zitkamer het aquarium vol wonderlijke beestjes; - de man die in een verduisterd vertrek werkte bij een rode bureaulamp (ik was nog te jong en te schuchter om naar de reden van deze uitzonderlijke illuminatie te vragen; in den beginne aanvaardt men alles, en de kritiek, ja zelfs de verwondering komt jaren later); - de man die een scherp jurist was maar zonder een grein humor, in tegenstelling tot de meesten onzer; - de man die beëdigd werd in 1848 en van wie in elk geval onze Gids uit het jaar 1916 nog de naam vermeldt als praktizerend advocaat-procureur (welk een gebenedijde ouderdom, bijna zeventig jaar in het beroep, maar hèm noem ik bij name, deze onze Nestor, onze Methusalem, onze ongeslagen recordhouder in een eeuw van records: Mr. N.H. de Lange uit Alkmaar); - daar is de man onder wiens avontuurlijke loopbaan nog niet de dood een streep kon zetten, want zijn lijk werd door de familie in beslag genomen; - de heel stille man in het lage ontzaglijke vertrek die door een kogel werd geveld onder zo raadselachtige omstandigheden, dat nog na jaren zijn naam nu en dan in de dagbladen opdook; - daar zijn de | |
[pagina 82]
| |
vele eminente Joodse advocaten, door geweld omgekomen en nog immer betreurd. En om onder het macabere een streep te zetten en tevens heel even het andere geslacht te introduceren: de vrouwelijke advocaat die door een confrère werd gekenschetst als een wandelende dagvaarding; dat was raak, maar niet afdoende, of men zou de vergelijking op zijn minst moeten uitbreiden tot een dagvaarding zonder fouten.
Op allen, een enkele uitgezonderd, past terwijl ik dit schrijf reeds lang een R.I.P.
Hoogachtend, Uw dw. cfr. |
|