| |
| |
| |
Der Prozess
Geachte Confrère,
Voor wie ons beroep met hart en ziel is toegedaan en die daarnaast enige litteraire belangstelling heeft - geenenkel vak eist de mens volledig op - moet het interessant zijn te lezen hoe onze beroepsgenoten door grote schrijvers zijn getekend.
Kafka zal enerzijds wel altijd tot de grote schrijvers behoren, anderzijds slechts door lezers met een zekere aangeboren affiniteit op zijn ware grootheid kunnen worden geschat. Men behoort te beschikken over het natuurlijke vermogen zich te verplaatsen in de wereld van het transcendentale. Daarom zal voor de meesten onzer de herinnering aan het lezen van Der Prozess enkel zijn de herinnering aan een staaltje van hoogst curieuze litteratuur. Ze zullen de visie van de schrijver niet hebben meebeleefd. Maar het kan ook wezen dat de aanleg voor het transcendentale bij sommigen hunner latent bestond, en door lezing of tenminste herlezing tot leven wordt gewekt. Wellicht zal blijken dat gij, Confrère, onder dezen behoort.
Binnen het raam van deze brief kan intussen op de gespecialiseerde visie van Kafka niet diep worden ingegaan
| |
| |
en ik moet me dus wel in hoofdzaak houden aan het enkel aanwijzen van het ongerijmde in dit als roman aangeduide verhaal, me daarbij bovendien beperkend tot de instrumenten van het proces in engere zin, tot advocaten, rechters, de verdachte. Dit neemt niet weg dat wat er hier nog verder aan mensenmateriaal voorkomt een functie vervult in de compositie, even zo goed als de planeten en hun manen een taak hebben in ons zonnestelsel. Inderdaad is Der Prozess een systeem van dwaalsterren met op zichzelf vaste, maar voor ons desondanks onberekenbare banen.
Het hele verhaal toch speelt in een wereld die, voorgesteld als de onze, juist haar tegendeel is, voor tot heden althans. Niemand kan zeggen welke vorm de rechtspleging in de toekomst zal aannemen. De pessimisten, verwijzend naar historische barbaarsheden, als veemgerechten en inquisitie, maar vooral naar de moderne dictatuur, zijn geneigd Kafka als een ziener te beschouwen. Want in Der Prozess is er een verdachte maar geen misdrijf, zijn er stukken maar geheim, zijn er rechters maar onzichtbaar en anoniem, is er een executie maar zonder vonnis. Deze opeenstapeling van ongerijmdheden verrast telkens opnieuw, omdat de lezer, opgevoed in het begrip van een democratische, dat is een normale, een met de rede te volgen en op de wet gegronde rechtspleging, nooit voorbereid kan worden op een redeloze, en hij dus op ieder nieuw bewijs daarvan dadelijk innerlijk opstandig reageert. En zulks ondanks het feit dat reeds in het eerste hoofdstuk Kafka hem een enorme verrassing bereidt, meer nog, bepaald een schok geeft: de verdachte wordt in hechtenis genomen en blijft tegelijk tijdens het hele geding vrij rondlopen. Later wordt het duidelijk hoezeer de vrijheid
| |
| |
slechts schijnbaar is. Het proces heeft hem nu eenmaal in zijn greep. Allengs verandert de hele wereld voor hem in een strafcel, zijn gedachteleven wordt gevangen in een net en opgesloten in een nauwe kooi. Het meesterschap van dit boek als verhaal ligt voor mij primair daarin dat na de eerste verrassing de volgende niets van hun kracht verliezen.
Is hier de rechtspraak aan het woord, in Kafka's roman Das Schloss is het de administratie. Beide boeken, van welke ik aan Der Prozess nog de voorkeur geef, hebben echter dit gemeen dat de centrale figuur zich slechts beweegt (en van lieverlede meer en meer bewogen wordt) door de onderste lagen van de staatsmacht, als het ware ronddolend en rondgevoerd aan de voet van een berg die men zich denken moet bezet met een in horizontale kringen gegroepeerde overheid, waarvan de tweede kring zich reeds in de bergnevel verliest en de laatste kringen zo hoog zijn gelegerd in de dichtste wolkenvelden dat zelfs iedere speculatie onvruchtbaar is.
De verdachte, die we alleen kennen bij zijn initiaal K. en zijn voornaam Josef, vangt vanzelfsprekend aan met een poging zich te verdedigen, maar niet wetend waarvan hij beschuldigd is en tot wie hij zich moet wenden tast hij rond als een blindeman in een mistbank. Dan neemt een oom hem mee naar zijn eigen raadsman, Dr. Huld, een hoogbejaard heerschap dat ons wordt voorgesteld als ziek te bed liggend bij een enkel kaarslicht. Tijdens het dan volgend gesprek blijkt de advocaat reeds van het proces tegen K. op de hoogte te zijn. Maar K. maakt zich na enige tijd van het geredekavel tussen de anderen los en vindt in een tweede vertrek, de studeerkamer van de advo- | |
| |
caat, het meisje terug dat de huisdeur voor hem geopend had. Daar ziet hij in het maanlicht een groot portret hangen van een rechter, zittend op een troon en dreigend naar voren gebogen. Als hij het vermoeden uitspreekt dat dit misschien zijn rechter voorstelt zegt het meisje dat ze hem kent, dat hij dikwijls hier komt. ‘Das Bild stammt aus seiner Jugend, er kann aber niemals dem Bilde auch nur ähnlich gewesen sein, denn er ist fast winzig klein. Trotzdem hat er sich auf dem Bild so in die Länge ziehen lassen, denn er ist unsinnig eitel, wie alle hier.’
K., ofschoon omhuld door de dichte verstikkende duisternis van zijn proces, wil vooruit. Hij is een man van actie, en zondigt tegen wat daarginds geldt als een verstandige houding voor iemand in zijn omstandigheden. Desondanks leert de lezer spoedig inzien dat alle aan K. aangeprezen voorzichtigheid, zelfbedwang, passiviteit, en het kiezen van om- en sluipwegen hem evenmin zouden hebben geholpen als zijn ongeduld hem baten kan. Daadkrachtig of inert - zijn ondergang is voorbeschikt. Maar daarvan heeft hij nog geen besef; slechts is hij overtuigd dat de metode van zijn raadsman niet deugt. Want Dr. Huld, behoedzaam en traag, prepareert een lange memorie voor de lagere rechters. Wat er in komt te staan openbaart hij niet, bij wie hij de memorie zal indienen evenmin. Nauwelijks is hij minder geheimzinnig tegenover zijn cliënt dan de rechters zijn tegenover hemzelf. Het lot van dit geschrift en van de vele die hij nog voornemens is aan de zaak te besteden blijft ongewis, maar in weerwil daarvan is het volgens hem volstrekt geboden het verweer in deze vorm te gieten en in dit tempo voor te dragen.
| |
| |
Tijdens lange gesprekken zet Dr. Huld deze taktiek aan K. uiteen, en weidt daarbij uit over de organisatie van rechterlijke macht en verdediging. Wat de eerste betreft blijft hij in het vage, vreemde, schrikwekkende. De advocaten verdeelt hij in drie groepen: de grote, waartoe hij zelf behoort, de kleine, en de advocaten van kwade zaken. Hij, Dr. Huld, zou hoogstens één of twee confrères kunnen noemen van zijn eigen grootte. Hij komt ook niet vaak op het gerecht. De rechters komen liever bij hem. Hem haten ze niet, al voelen ze voor de advocatenstand over het algemeen een diepe minachting. In het gerechtsgebouw is er aan zijn beroepsgenoten een ellendig vertrek toegewezen, met het strengste verbod daaraan iets te verbeteren, zij het op eigen kosten. Even wiekt dan als een zeldzaam licht (maar het blijft een licht van loodkleur), als een vluchtige veeg van uitzonderlijke luguberheid de humor van Kafka aan: de vloer van die kamer vertoont een gat, en wie niet oppast zakt er met een been door en vertoont op die lachwekkende manier een extremiteit aan de cliënten, terwijl aan dezen met voordacht het vertrek daaronder als wachtzaal werd toegewezen. Wat wil eigenlijk deze Dr. Huld? vraagt K. zich af. Hem stalen, hem verdeemoedigen? Want ondanks het troosteloze beeld dat hij ophangt blijft de raadsman omtrent de afloop hoopvol gestemd.
Ik kan hier slechts aanstippen wat K. later te weten komt van een zekere Titorelli die krachtens erfelijk beroep de portrettist is van de rechterlijke macht. Deze ingewijde vertelt hem dat een proces op drie manieren voor de verdachte ‘gunstig’ kan aflopen: werkelijke vrijspraak, schijnbare vrijspraak, en steeds weer rekken. Het eerste
| |
| |
moet een enkele maal zijn voorgekomen, maar bewijs heeft niemand daarvan kunnen verkrijgen, want de vonnissen blijven geheim. Het tweede en derde laten de verdachte in voortdurende onzekerheid; immers ondanks alles, ook na jaren en jaren, kan eensklaps de hervatting en de veroordeling volgen.
Als dan K., die toch meer vertrouwen stelt in de schilder dan in Dr. Huld, de zaak aan zijn raadsman zal onttrekken, heeft hij tevoren in diens kantoor een onderhoud onder vier ogen met een andere cliënt, zekere koopman Block, want de advocaat, nog steeds te bed en ziek, wil voorshands niemand ontvangen. Deze Block vertelt dat hij voor zijn eigen geval behalve Dr. Huld als raadsman nog vijf advocaten van kwade zaken aan het werk heeft gezet, en met een zesde in onderhandeling is. Daarvan mag natuurlijk Dr. Huld niet weten, maar zonder deze supplementaire bijstand komt hij er niet. Trouwens, Dr. Huld, die zichzelf de enige, of althans een van de weinige grote advocaten noemt, is in werkelijkheid slechts een kleine advocaat. De grote advocaten zijn praktisch onbenaderbaar, onzichtbaar; men kent hun naam noch hun adres.
Block heeft eens door een toeval een memorie van Dr. Huld over zijn eigen strafzaak bij het gerecht in handen gekregen. ‘Sie war zwar gelehrt, aber eigentlich inhaltslos. Vor allem sehr viel Latein, das ich nicht verstehe, dann seitenlange allgemeine Anrufungen des Gerichtes, dann Schmeicheleien für einzelne bestimmte Beamte, die zwar nicht genannt waren, die aber ein Eingeweihter jedenfalls erraten musste, dann Selbstlob des Advokaten, wobei er sich auf geradezu hündischer Weise for dem Gericht de- | |
| |
mütigte, und endlich Untersuchungen von Rechtsfällen aus alter Zeit, die dem meinigen ähnlich sein sollten’.
De dan volgende scène, met K. en Block beiden bij kaarslicht aan het bed van Dr. Huld, eindigt abrupt. Het hoofdstuk is duidelijk onvoltooid gebleven. Wel weten we dat de bemoeiingen van de raadsman gedurende een half jaar tijds niet verder gevorderd zijn dan arbeid aan de eerste, nog steeds niet ingediende memorie.
Twee volgende kapittels sluiten het boek af. Het eerste ‘Im Dom’ geldt als het hoogtepunt. Ik voor mij schroom enigszins een bepaald hoogtepunt aan te wijzen in dit werk waar de toppen zo dicht opeen staan, en dat tevens zichzelf, en ons daarbij voortbeweegt door een peilloze afgrond. Die afgrond is de andere wereld, en een bepaalde strekking moet men er voor onze wereld niet in zoeken. Maar hij is tevens onze eigen wereld, reeds krachtens het nuchtere feit dat een mens, een medemens, in staat was hem uit te denken en wij, een aantal onzer, in staat zijn hem te volgen. Overigens onttrekt het uiterst verbiezonderde zich eigenlijk aan de maatstaven der esthetica.
Voor zover er sprake zou kunnen zijn van een sleutel die Kafka ons had willen reiken, vinden we deze wellicht daar waar, iets over het midden, K. bij een van zijn vele overpeinzingen, tot deze slotsom komt:
‘Es gab keine Schuld. Der Prozess war nichts anderes als ein grosses Geschäft.’
Hoogachtend,
Uw dw. cfr.
|
|