versterkend Meester toe te voegen. Waarom zouden we niet zelfbewust mogen zijn? Een beetje maar - begrijp me goed, Confrère. Het beroep eist het. De advocaat is ook maar een mens; onplezierige remmingen zijn hem als elk ander aangeboren, maar hij overwint ze, en hoe gauwer, hoe beter. Hij moet er echter voor waken geen schreeuwer te worden. De schreeuwers zijn bijna altijd de lui die in een overmaat aan klank-decibels van het spraakorgaan het antidotum hebben gezocht voor natuurlijke schuchterheid.
De muts is eigenlijk het belangrijkste deel van onze kleding. We pleiten staande, en ook het openbaar ministerie pleit staande. We pleiten ‘des goedvindende met gedekten hoofde’, en de rechter mag ons met gedekten hoofde aanhoren. Iedere mannelijke bezoeker komt ongedekt in de rechtzaal. Wij niet, we zijn gedekt met de beroepsmuts.
Helaas, we zijn het nauwelijks meer, we laten de muts in de togatrommel, we halen hem hoogstens te voorschijn op barre winterdagen in tochtige gangen van oude gerechtsgebouwen, en dan nog maar indien we bejaard zijn geraakt, of verkouden. Maar in de verwarmde rechtzaal zetten we hem gauw weer af. En nu plegen ook de gangen te worden verwarmd!
Achter de groene tafel gaat het al net zo toe. Hoogstens ziet men er een enkele muts op een rechtershoofd, en dan nog niet altijd in het midden (ik bedoel niet op een oor, maar in het midden van de rechters als groep). De Nederlandse orde van advocaten moest eigenlijk het