Maar op welk kerkhof? (Er waren er meer in Amsterdam, en hij had nog geen graf).
Hij liet het aan haar over.
En wie moest er voor de plechtigheid worden uitgenodigd?
Het liet hem koud.
En wat wenste hij op zijn grafsteen gebeiteld te hebben?
Toen dacht hij lang na, sloeg een flauw oog op en zei zacht, maar duidelijk:
‘Hier ligt een fatsoenlijk advocaat.’
‘En natuurlijk je naam, je voornaam, je geboortedatum je sterfdatum,’ zei mevrouw.
Want door een vijftigjarig leven in de juridieke sfeer was haar de drang naar het volledige, dat tevens concies is en definitief, eigen geworden. De stervende bewoog evenwel ontkennend het hoofd.
‘Alleen dat,’ fluisterde hij, ‘dat en anders niet: hier ligt een fatsoenlijk advocaat.’
‘Maar de mensen moeten toch weten...’ stamelde ze.
Hij maakte een afwerend gebaar.
‘Neen, niets meer dan dat, het is voldoende,’ kon ze nog opvangen.
Het waren zijn laatste gebaar en woord.
Gij, Confrère, begrijpt reeds waar dit heenleidt, want ge zijt immers advocaat met tien jaar praktijk. Maar voor de leek volgt hier het slot van de geschiedenis.