rijke humor beschreven excessiviteit.
Dit boek bezit in de vele en veelsoortige figuren een charmante toets. Ik ken geen werk, na Couperus, van zo on-Hollandse charme. De beschrijvingen zijn gevoelig en geestig. Zij hebben grotendeels Parijs tot fundament. Men beleeft de Ile St. Louis, dat kleine bebouwde eiland in de Seine met zijn afzonderlijke sfeer, en men herbeleeft het als men eerst bezoeker ter plaatse is geweest. Ik heb het herbeleefd, gelijk mij ook gebeurde met de Rue Brisemiche (helaas bij mijn bezoek reeds grotedeels gesloopt), toen ik haar terugvond in Eugène Sue en Jules Romains. Mogelijk wordt de Ile St. Louis nog niet bedreigd door opruiming, maar men kan nooit weten, want alles mag er allerminst ‘even gezond’ heten. Wie in staat is dat stukje Parijs te zien, verzuime het vooral niet. Het boek nodigt u ertoe uit, en ook dat is een grote verdienste, want stadsbeschrijving schijnt overal zeldzaam te worden. Hoe fraai dat toch nog kan uitvallen en hoe verantwoord tevens in het geheel, daarvan geeft dit boek een voorbeeld.
In 1900 verscheen voor onze ogen de ‘grote’ Couperus met zijn roman Langs lijnen van geleidelijkheid, een titel die een zegswijze zou worden, gelijk de titel In hoge regionen, gedragen door een roman van Van Hulzen. Veel eerder dan tot populariteit van titels brachten deze boeken het niet, - en wat Van Hulzen aangaat moet men zeggen: gelukkig. De Gids gaf toen nog leiding; deze romans verschenen erin; vandaar de populariteit.
Couperus geeft in Langs lijnen de roman der Haagse vrouw Cornélie de Retz. Herlezing, in het thans uitgegeven derde deel van zijn Werken, herlezing na enkele decennia deed mij er wederom de grootheid van ondergaan. Een vrouw met zwakheden, maar veel sterker toch van karakter dan Eline Vere, een vrouw die in het boek zelf groeit, omdat de schrijver wilde dat zij groeien zou. Een vrouw tussen twee mannen, onafhankelijk in haar feminisme, maar ten slotte gehoorzamend aan haar liefde-instinct, tegen alle rede en ook haar eigen hogere gevoelens in. Men vond dat indertijd indecent; men wist nog niet beter; men besefte niet dat hier geen moralist het woord voerde, maar dat een kunstenaar ons een blik bood in zijn eigen wereld, die hier overigens de wereld bleef van het volstrekt menselijke conflict.
En Couperus zelf groeide nog ver boven Eline Vere, als geheel genomen, uit, door het verlaten van het gezellige cliché bij de tekening van zijn andere figuren, die hier Rome, die de Italiaanse bergen, die Nice stofferen: Duco, de minnaar van Cornélie, Rudolf, haar gewezen echtgenoot, Gilio, haar aanbidder, Urania, haar vriendin, en vele voorbijgangers. Hoe voortreffelijk zijn deze allen neergezet, hoe komen zij uit de verf als elk 'n afzonderlijke verschijning, hoezeer hebben de meesten deel aan de enorme innerlijke tweestrijd van Cornélie. En hoe geestig en vleugelgevoet kan de schrijver hier zijn. De figuur van Urania trof mij ditmaal nog omdat deze zeldzame naam ook gevonden wordt in Huysmans' A rebours, en de draag-