figuur in deel ii, het Duitse meisje Annemarie.
Aldus, trommelend op de vaten van Den Doolaards wijnkelder, bevindt de criticus er vele hol. Het ligt voor hem intussen ook aldus: een boek als dit, dat, meer nog dan enkel waarschuwing, de allure wil aannemen van een profetie, kan niet gauw te streng worden beoordeeld.
Deze strengheid mag ons evenwel geenszins weerhouden er op te wijzen dat het veel goeds en zelfs uitmuntends bevat. Den Doolaard heeft ongetwijfeld iets groots willen scheppen, en is daarin niet geslaagd, maar zijn eerlijke bedoeling is, om te beginnen, in de grote lijn onmiskenbaar. En waar hij wezenlijk op dreef komt beschikt hij over een machtige pen. Een lezer met ervaring schift snel genoeg het belangrijke van het waardeloze, en zal, zonder schade, hele reeksen bladzijden overslaan en tot andere reeksen komen die buitengewoon pakken. Er is zelfs een opmerkelijke stijging in het boek, indien men de laatste brief terzijde laat met de bevalling van mevrouw Den Doolaard (zo heb ik het tenminste begrepen, maar ook als het een andere mevrouw mocht zijn blijft het even onnodig als stuitend).
Het overtuigendst is Den Doolaard waar hij het terrein van de roman, dus van de eigenlijke fantasie, verlaat, en landschappen, toestanden en gebeurtenissen beschrijft, stellig met eigen ogen waargenomen, of opgetekend uit de mond van ooggetuigen. Als romancier is hij goedkoop, want de fantasie ontbreekt hem. Als verslaggever is hij kunstenaar van grote betekenis. In de techniek is hij thuis als weinigen en bovendien veelzijdig. Dat een en ander ervaren wij waar hij handelt over het Duitse stedenpuin, de woontoestanden en de gevluchte Oostduitsers in deel ii, over Bikini, Tennessee, Oak Ridge, de Navajo-indianen in hun reservaat van deel iii. De reis per auto dwars door de Verenigde Staten naar het Westen, het Rotsgebergte, laat ons niet los. De wedergave van de Vallei der Monumenten maakt hij tot een monument in proza.
Doch bijna steeds, zelfs in zijn beste gedeelten, zou de schrijver door beperking hebben gewonnen. Er straalt daar gloed uit, een enorme gloed somtijds; echter kijken wij er te lang in, en onze ogen gaan pijn doen.
De grondgedachte van het boek, de eigenlijke strekking is dat alle mensen broeders moeten zijn, - een prijzenswaardige stelling, want, al is zij niet nieuw, zij behoudt - helaas - voortdurend haar frisheid. En dat weer brengt ons vanzelf de woorden op de lippen: Den Doolaard moge soms brullen tot zijn stem overslaat, hij heeft een hart van goud.
19 december 1953