Kafka, rechtstreeks of zijdelings, de schrijver beïnvloed, maar dan ontwaren wij helaas al te gauw hoe enorme afstand beiden scheidt, te weten een afstand in uitwerking, in macht ons geloof te schenken.
Bij Kafka is het de andere wereld, niet die van alle dagen, maar de dreigende achter de dingen welke wij met ons normale perceptievermogen waarnemen, en deze andere wereld, de eerste doordringend, lost haar langzaam en onontkoombaar in zich op. Alleen het genie is in staat ons te doen geloven in het met de rede strijdige. Men moet aan zoiets niet beginnen zonder een behoorlijke portie genie, als ik mij eens zo mag uitdrukken. In de andere wereld van Mulisch blijven wij verveelde toekijkers. Oude rekwisieten, als een gruwelijke put, een omhoog spiralende, zich geleidelijk vernauwende trap, moeten het hem ‘doen’. De auteur schrijft echter bladzij na bladzij zijn eigen bewijs van onvermogen uit. En of dat niet genoeg ware, moet hij de gang van zijn zwerver aan wie hij zijn volledige naam heeft geleend, nog onderbreken door beschouwingen waarvan het enorme aplomb bij de voordracht ons te duidelijker hun waardeloosheid vertoont. Zij zijn als mokerslagen op een zware muur: zij maken veel lawaai en geven geen enkele klank.
Stylist is hij daar al wel reeds, maar de stijl moge naar het Franse gezegde de mens zijn, hij is nog niet zonder meer de kunstenaar. Een enkele maal komt er trouwens iets wonderlijks voor de dag, b.v.: Na hoogstens enkele decimeters vooruit gekomen te zijn, was er van verder gaan geen sprake meer. De hoofdzin dekt niet de bijzin. Een dergelijke fout mag eigenlijk niemand na de ulo-school meer maken.
De opzettelijke wartaal van blz. 59 en ook blz. 111 (dit laatste in het tweede verhaal) mist ten enenmale het klemmende in sommige nonsens van Lucebert of van Claus. Het behoort dan ook tot de moeilijkste taken die een schrijver zich kan stellen. Wilt ge iemand in verstandsverbijstering sprekend of denkend opvoeren? Probeer het niet te gauw. Uw eigen rede, uw ratio, ligt zo stevig in uw hersens verpakt, dat ge er uw schrijvende hand haast niet van kunt losmaken. Een geestelijk atoombombardement is nodig, om uw verstandskernen te splijten.
Het begin van ‘Oneindelijke aankomst’ daargelaten, vond ik in die ganse schriftuur niets treffends, behalve op blz. 44, - de karakteristiek van ‘de glazenwasser’, zo ongewoon, zo overdonderend (op de goede manier) in slechts enkele regels, dat Mulisch zich over de rest schamen moest.
Heeft hij in het eerste stuk min of meer chantage gepleegd op de kunst, zijn tweede, Chantage op het leven is een soort revanche op de voorafgegane chantage.
In weerwil van het feit dat enige pagina's, ditmaal met alle woorden in hoofdletters, ons willen overtuigen van diepzinnigheid, terwijl zij daarop slechts chantage plegen, - in weerwil ook van herhaalde blijken van bewuste onklaarheid met het bij-oogmerk ons in gepeinzen te dompelen,