Kritisch proza
(1982)–F. Bordewijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Kunstenaarschap en eruditieDèr Mouw en Ter Braak, Verzamelde werkenHet was geen toeval dat mij, alweer ruim een jaar geleden, bracht tot een beschouwing der werken van Dèr Mouw en Ter Braak in één kroniek. Thans rest mij enige indrukken weer te geven naar aanleiding van de verschijning der sedertdien gevolgde delen bij Van Oorschot. Deze uitgever heeft daarmede de publikatie van het verzamelde werk van beiden tot een eind gebracht, zeven delen Ter Braak, zes aanmerkelijk dunnere delen Dèr Mouw. De laatste is vrijwel volledig herdrukt, bij Ter Braak moest echter door de redactie een keus worden gedaan; zij heeft deze goed verantwoord. Men realisere zich niet alleen dat van Ter Braak elk deel ongeveer 650 compres gedrukte bladzijden telt, behalve deel 4, thans verschenen, dat de 900 haalt, - maar ook dat de bibliografie aan het eind van het thans eveneens verschenen deel 7 liefst twintig bladzijden telt. Op verschillende gronden blijkt een aantal meest kleine stukken weggelaten. De schrijfdrang en de macht over de penvoering zijn bij de jonggestorven Ter Braak ronduit fenomenaal geweest. Het dikke deel 4 omvat, behalve een uitvoerige studie over Vestdijk onder de te zeer virtuoserende titel De duivelskunstenaar en een tweede minder omvangrijke over Multatuli, nog o.m. werk van ongeveer de omvang zijner kronieken in Het Vaderland. Deel 7 bevat dan het slot der kronieken, en de verantwoording der redactie. Leerzaam is ook aan het eind van dit deel een register van alle door de auteur genoemde personen, die uiteraard meest schrijvers zijn, letterkundigen of anderen. Zulk een register is daarom leerzaam, omdat men er ongezocht de voorkeur van de schrijver zelf uit kan bepalen. Ter Braaks aandacht ging, wat betreft de Nederlandse letterkundigen van zijn tijd, het meest uit naar Donker, Greshoff, Marsman, Nijhoff, Du Perron, Van Schendel, Slauerhoff, Vestdijk. Zijn belangstelling komt merkwaardig overeen met de faam welke dit achttal, al dan niet tevens op grond van kritische arbeid, als letterkundige topfiguren, òf wel reeds bezat, òf sedert verkreeg. Over de vraag of deze faam voor allen gerechtvaardigd is treed ik niet in beschouwing. Zeker is het dat wijzelf de rij moeten aanvullen met de naam Ter Braak. Het peil van zijn kritische arbeid handhaaft zich in deze delen 4 en 7. Dat hij voor Vestdijk de grootste belangstelling had is duidelijk. Minder duidelijk is de voorkeur van Ter Braak voor Van Schendel. Hoewel hij als criticus naar objectiviteit streeft springt de moeite in 't oog die dit hem kost. | |
[pagina 198]
| |
Liefst zou hij Van Schendel coûte que coûte prijzen en zijn anders zo strijdbare stijl geeft tekenen van schroom. Ik heb indertijd getracht dit te verklaren uit een week gemoed dat bescherming zocht achter een zelfgesmeed pantser van onaandoenlijkheid en het lijkt mij ook nu nog de enige oplossing. Wat Dèr Mouw betreft, diens laatste deel (nummer 3) ontleent zijn waarde minder aan de publikatie van nagelaten gedichten (in Nederlands, Frans, Duits, Latijn en zelfs Grieks!) dan aan enige opstellen over de dichter-wijsgeer, waarvan mij vooral troffen 't zeer gevoelige van de hand van Van Vriesland, reeds van 1919, het merkwaardige uit hetzelfde jaar van Verwey, en, meest van al, het prachtige van prof. H.J. Pos waarin de filosoof op diens eigen voetspoor wordt gesteld tegenover een andere grote: Bolland.
Maar ik keer terug tot de woorden waarmede mijn kroniek aanvangt. De koppeling van de naam Ter Braak aan die van Dèr Mouw ligt nog niet zozeer in de lijn door het artikel dat de eerste onder de titel ‘Dat ben jij’ aan de laatste wijdde (een artikel in beider verzameld werk terug te vinden) als wel door wat Ter Braak schrijft op blz. 166 van zijn deel 4; waar hij een essay van de hand van Teipe en Van der Woude bespreekt. Met loffelijke onpartijdigheid erkent daar Ter Braak dat hij invloed van Dèr Mouw heeft ondergaan bij zijn wijsgerige scholing in de oppositie ‘tegen de woordspeculatie, tegen de “bambergerij” van Bolland.’Ga naar eind1) Vooral werd Ter Braak tot Dèr Mouw getrokken ‘omdat deze een onafhankelijke was.’ Maar: ‘de Adwaita-kant van Dèr Mouw, deze vlucht in de poëzie van Brahman, is in het werk van Ter Braak niet aanwezig.’ Hetgeen hier wordt geciteerd geeft ons de gelegenheid tot een waardemeting van beider oeuvre. En dan moet dit worden gezegd, dat Ter Braak groot was in datgene wat bovenal het merkteken der sterfelijkheid draagt: het primair-kritische, zowel waar het de kunst raakt als de politiek. Het is inspiratie, ongetwijfeld, maar het is er ene uit de tweede hand. Ter Braak bezat een fijn artistiek aanvoelen, ook van exceptioneel dichtwerk van jongeren, b.v. blijkens zijn oordeel over Lehmann, en toch ontkomt men niet aan de indruk van een beperktheid van blik. Voor alle genres in de kunst was hij stellig niet toegankelijk. Toch zullen zijn kritische opstellen door hun puntigheid even leesbaar blijven als die van Huet, maar een later geslacht zal gelijk het onze doet bij Huet, uit Ter Braak vooral de algemene formuleringen lichten, de honderdtallen aforismen, blijvende waarheden in een zee van soms reeds thans betwijfelbare lof of blaam. Zijn politiek-kritische studies, zelfs het uitmuntende Van oude en nieuwe christenen, schijnen mij toe vooral de waarde te hebben voor onze eigen tijd, ja, ten dele reeds het stempel van geschiedenis te dragen. Maar even zo goed treft men hierin maximen aan van blijvende betekenis. En hetzelfde geldt voor zijn grote studies met ethische, esthetische, socio- | |
[pagina 199]
| |
logische en moraliserende tendentie. In wezen intussen was hij altijd en overal criticus, ook waar zijn doel niet primair op kritiek was gericht.
Van Dèr Mouws Brahman daarentegen zal juist de waarde als geheel met de tijd toenemen. Het lot dat het geniale langzaam groeit in het maatschappelijk klimaat schijnt ook wel aan deze schrijver, zelfs zoveel jaren na zijn dood, bewezen. Posthume bewondering van een zekere universaliteit, gelijk die voor Leopold, met wie hij de eruditie gemeen had, ontbreekt hem voorshands. Maar dit woord eruditie leidt ons tevens tot Ter Braak terug. Bij Ter Braak overheerste de eruditie het kunstenaarschap, bij Dèr Mouw gold het omgekeerde. De tocht door Dèr Mouws verzencycli is zwaarder dan bij Leopold, een tocht door een litteratuurgebergte, waarop men moet zijn toegerust, waarvoor men ervaring moet bezitten en durf, naast oefening, waarbij men vrij moet zijn van duizeligheid. Het gebergte, de dichter zo lief, doet deze vergelijking vanzelf aan de hand. Dak der wereld luidt de dichterlijke naam der Himalaya. Dak ener dichtkunst zal eenmaal de naam moeten zijn waarmede Brahman wordt gekend; en schepper ener Nederlandse neo-barok de karakteristiek van deze bouwmeester: Johan Andreas Dèr Mouw.
22 november 1952 |
|