oppervlakkig aandoet als ongerijmdheid, en dat veeleer wijst op de behoefte van de huidige mens aan een rust en een bezinning die juist het breed uitgesponnen verhaal hem belooft.
Inwijding nu is qua inhoud een werk van in zijn eigen tijd matige durf: het verhaal van de jonge advocaat Theodoor, uit gegoede en voorname stand, die een volksmeisje, Tonia, onderhoudt. Toentertijd noemde men zulk een meisje filologisch weinig verdedigbaar maintenée; tegenwoordig spreekt men van vriendin. Intussen is, naar ik meen, het weinig verdedigbaar instituut sterk achteruit gegaan, zonder dat de wereld er veel bij gewonnen schijnt te hebben. De litteratuur heeft er zeker niet bij gewonnen. Men moet hierbij overigens niet vergeten dat terwijl de ‘openhartigheid’ van thans vaak met bravour en bluf is vermengd, daarvan geen sprake was bij Emants, die Inwijding niet schreef om te tonen wat hij omtrent de eeuwwisseling durfde, maar alleen omdat hij aan ons land een kunstwerk wilde schenken conform de beginselen van het naturalisme.
Wie het begrip naturalisme verbindt met gewaagdheid - een verbinding die overigens niet in het minst steunt op enig program - komt ontgoocheld thuis na de lezing van deze roman. Men mag zelfs zeggen dat de onwettige verhouding met een buitengewone ingetogenheid is getekend. Daaraan ontleent het boek een voor ons, mensen van 50 jaar later, merkwaardig cachet. Dat echter bepaalt nog niet de kunstwaarde. Inwijding is nog indrukwekkender dan Een nagelaten bekentenis en behoudt ondanks de aanzienlijker lengte voortdurend onze aandacht, mits... wij ons tot de lezing zetten met een aandacht die het nerveuze heden volkomen uitschakelt.
En als wij de twee delen hebben beëindigd en het geheel nog eens hebben overzien, worden wij allereerst getroffen door de perfecte bouw die de schrijver stempelt tot een van onze zeer weinige werkelijke romanschrijvers. Het is een genot na te gaan hoe dit boek als het ware in étages op elkaar ligt en met hoeveel zorg voor evenwicht de scènes tussen Theodoor en Tonia worden onderbroken door scènes uit Theodoors huiselijk leven, uit dat van zijn beide zusters, één getrouwd, één verloofd, en hoe daarin weer passen de bezoeken van Theodoors oom, baron Huizingen.
Onze bewondering neemt echter nog toe wanneer wij ontwaren hoe de op zichzelf middelmatige personen elk voor ons tot een eigen leven gekomen zijn, scherp gezien en niet zonder een stille humor vastgelegd, gelijk bij Theodoors moeder die bij alle welbespraaktheid op een wonderlijke manier haar zinnen vaak niet afmaakt. Van de liefde voor het ‘vak’, die aan Emants eigen was, kan men ook genieten in andere trekjes, als de verwaande leerredenen van prof. Huizingen met zijn stereoptype zelfinterrupties.
Maar het grote meesterwerk leverde de schrijver in de beide hoofdpersonen, Theodoor en Tonia. Tonia is daarvan het dankbaarst, en terwijl ik hierboven schreef van ‘middelmatige’ personen, moet ik voor haar een uitzondering maken. De neiging van de schrijver tot het tekenen van patho-