Griekse filosofen, Thales, bij velen vooral bekend om de voorspelling van een zonsverduistering. Men vindt dit naar ik meen ook bij Fénelon; Dèr Mouw houdt het voor een legende. De reeks breekt helaas af bij de volgelingen van Pythagoras.
Ik persoonlijk ben nu nog hoogst benieuwd naar het laatste deel, nummer 3. Intussen past op deze plaats een woord van grote erkentelijkheid aan de bezorger (editor zegt de Engelse taal): Victor van Vriesland.
Met Ter Braak zijn wij niet alleen op literair en wijsgerig, maar ook op theoretisch politiek terrein. Van hem verschenen sinds mijn vorige bespreking drie delen, en het werk is thans op twee na volledig. Grote studies, één in het Duits, en een verzameling korte, meest letterkundige kronieken vormen de inhoud van deel 1. In het dan volgende zijn de twee romans, een toneelstuk, filmbeschouwingen, en het essay ‘Démasqué der schoonheid’ (dit voorzien van een inleiding door Du Perron) ondergebracht. Deel 6 eindelijk bevat het vervolg van zijn wekelijkse, in hoofdzaak letterkundige dagbladkronieken. Het heeft weinig zin aan mijn vroegere beschouwing veel toe te voegen. De meningen over Ter Braak staan nog geenszins vast, niet in de betekenis van twijfel aan talent, want dat dit enorm moet heten is onweersprekelijk, wèl aan de waarde van dit talent voor onze beschaving. Personen van groot gezag zien in Ter Braak meermalen bovenal de ‘grand démolisseur’, en hun ethiek eist: opbouwen. De waarheid ligt dunkt mij simpelweg in het midden; wij hebben ook afbrekers nodig ter ontwikkeling van de opbouw.
Doch, daarvan afgescheiden, zulk een visie op Ter Braak is eenzijdig. Het is onjuist hem te beschouwen als apologeet van het intellectualisme. Daarvoor is hardheid nodig tot in de kern. Ter Braak echter droeg alleen een zelfgesmeed pantser, dat bovendien soms door de gemoedsmens werd afgelegd. Zeker was zijn oordeel over kunstwaarde lang niet altijd feilloos, en daardoor leest men 't vaak meer met belangstelling dan instemming, gelijk het geval is met Busken Huet. Zoals men de laatste zal blijven lezen alleen om zijn heerlijke stijl, zo zal men om dezelfde reden blijven doen met Ter Braak. Maar, ook dit wederom afgesplitst, - het weke gemoed van deze felle bestormer der reuzige afgodsbeelden blijkt overduidelijk uit zijn bewondering voor Van Schendel, en de mateloosheid daarvan is een bewijs te meer. Hoe kan iemand - en dan op de manier van Ter Braak - aangetrokken worden tot het oververfijnde, het overgevoelige, pasteltintige, beminnelijke en zachtzinnige van Van Schendels beste scheppingen zonder daarmee te corresponderen? Volgens Ter Braak zou ik verklaard hebben dat Van Oudshoorn mij enigszins had beïnvloed. Het beste geheugen is niet tegen vergissing bestand, en Ter Braak vergiste zich. Ik mag die kwestie hier wel even rechtzetten. Ter gelegenheid van een enquête onder letterkundigen omtrent over- en onderwaardering gaf ik - gelukkig lang geleden - te kennen dat ik als onderschat aanmerkte: Augusta de Wit, Van