Hoogverraad is de titel van een uitvoerige novelle door Theun de Vries uitgegeven bij Van Loghem Slaterus, tot grondslag waarvan een historische soldatenmuiterij in Rusland uit het jaar 1849 heeft gediend. De illustraties van Jean-Paul Vroom zijn zeer verdienstelijk. Hij maakt echter de fout ergens een gevangene voor te stellen in het cachot, met een kogel geketend aan het linkerbeen, terwijl het volgens de tekst (97) het rechterbeen moet zijn.
Het verhaal maakt de indruk dat de schrijver goed thuis is in het Russische Rijk en dat hij uit de geschiedkundige bronnen zorgvuldig heeft geput. Een kleine groep van het garnizoen ener provinciestad komt onder leiding van de chef en hoofdpersoon kapitein Goesew, in opstand tegen een legerorder van de Tsaar om mee te werken aan de onderdrukking van een rebellie in Hongarije tegen de daar bestaande dwingelandij. De muiterij slaagt niet door verraad, en de voornaamste muiters, met Goesew aan het hoofd, worden veroordeeld tot de strop en geëxecuteerd.
Theun de Vries is in zover een merkwaardig schrijver dat hij naast voortreffelijk werk, vooral leven- en zedenschildering in Friesland, ook ander op zijn naam heeft staan waarvoor hij die naam te goed had moeten achten. Tot zijn beste voortbrengselen kan ik Hoogverraad niet rekenen.
De instructie tegen Goesew voor de rechter-commissaris onderscheidt zich door matheid en inzinking. Het kan ten dele voortvloeien uit wat wij hebben beleefd van of althans vernomen over ‘instructies’ tijdens onze bezetting en waardoor wij afgestompt raakten voor hetgeen minder erg, zij het op zichzelf nog erg genoeg is, - maar het valt niet te ontkennen dat na de voortreffelijke aanvang vol sfeer het verhaal van celopsluiting en vooronderzoek aanmerkelijk zakt. Het stijgt dan plotseling weer in het onderhoud met de divisie-commandant, waarbij blijkt dat Goesew nog de gelegenheid krijgt niet straf in het algemeen, doch wel de doodstraf te ontgaan als hij zijn beginselen wil verzaken. Het daarna volgend proces voor de krijgsraad wordt helaas ontsierd door een aan Goesew toegestaan ‘laatste woord’, dermate melodramatisch-opruiend dat het in geen enkele rechtzaal ter wereld duldbaar of zelfs maar bestaanbaar is. Mij dunkt dat de politieke overtuiging hier de kunstenaar in de weg zat, - al zijn er in het verslag van die zitting ook weer heel goede momenten.
Op blz. 161 schrijft De Vries ‘van de gedagvaarden’. Dat is geen Nederlands. Men zegt gedaagden, en dan nog slechts in het civiele proces, in het strafgeding verdachten; vroeger zei men beklaagden.
Artistieke gevoeligheid blijkt telkens weer, zo bij de avondwandeling van Goesew door de armelijke stad waar in de straten de etensgeur hangt: ‘De meeste stedelingen zaten aan de maaltijd en hun pover menu werd met walm in de afmosfeer geschreven’ (19). Of de ondraaglijke nachten van Goesew in de cel: ‘Het was weer avond; de soldaten zongen gedempt; de kikkers lieten hun vervloekte litanieën rollen’ (109).
Theun de Vries bezit voor de armen der aarde soortgelijke deernis als Henriëtte van der Schalk. Zonder dat deze novelle een hoogtepunt in zijn