gevariëerder (maar dat ligt ook wel aan het gegeven), dan Wij hebben vleugels, dat toch stellig ook reeds een werk van betekenis was. Het is nog beknopter, nog meer vitaal in zijn wijze van geschreven zijn.
Tine, uit een orthodox-christelijk gezin in Vlaardingen, wordt verpleegster op een schip dat in de Middellandse Zee, door een Junkervliegtuig getroffen, ondergaat, komt als schipbreukelinge op Kreta, wordt vervoerd naar Alexandrië en vandaar naar New York.
Dat is het raam voor een woelig schilderij van gebeuren en zielsontleding, waarin een groot aantal personen, individueel en groepsgewijs, staat samengepakt, met Tine als centrum en een zekere Meertens, een Hollander, die zij op Kreta ontmoet, als voornaamste tegenspeler. In Meertens kan ik niet geloven; hij spreekt een te wonderlijk taaltje, dat, los noch gebonden, de indruk maakt dat de auteur maar niet op gang kon komen. Daardoor is de hele episode op een in de oorlog gewikkeld eiland toch wel het zwakst, al staat de plaats zelf en haar bevolking met bonte kleuren ons indrukwekkend voor ogen, en al wordt opeens de vlucht van Tine van het eiland, in paniekstemming, voortreffelijk verteld.
Mij dunkt dat Van der Veen het directe, commentaarloze noteren heeft van de Amerikanen, maar terwijl men daarbij als lezer zo vaak steenkoud blijft (althans ik blijf het), is dit zakelijke bij Van der Veen toch nimmer intrinsiek nuchter. Het schrijversbloed pulseert er door.
En dan is nog opmerkelijk hoe Tine's eigenlijke jeugd geschreven werd in een soort ritardando, waardoor dit boek twee tempi krijgt, uiterst snel en veel langzamer, door elkaar heen, met raffinement op elkaar afgestemd, en tegen elkaar uitgespeeld, totdat aan het einde alleen de vaart overblijft.
Uitmuntend is b.v. die jeugd weergegeven, en met name de reis van Tine naar Hellevoetsluis, de kleine, sombere, haast sinistere stad met haar machtige bouwsels, die de auteur weet op te roepen in enkele trekken als een eigen, nog verder verleden in het verleden van Tine's jonkheid.
Een voor ons nieuw procedé levert hoofdstuk xviii, daar het bestaat uit de abrupt gehouden conversatie tussen een aantal New Yorkers, van wie ons maar een enkele, nu en dan, wordt aangeduid. Dit maakt het lezen moeilijk, maar legt een ongewone levendigheid over het toneel. Het beeld van New York opgehangen in dit boek, is vaak op de grens van het helse, zelfs erover. En de van nature ingetogen Tine gaat in en door die heksenketel onder. Of mogelijk niet. Want geheel op het slot klampt zij zich vast aan tijding van haar ouderlijk huis, die haar toegankelijk maakt voor herinneringen aan jeugd en familie. In bescheiden majeur akkoord eindigen daarmede de beschreven lotgevallen van deze zuster ter zee, schipbreukelinge in de oorlog, dan in het leven, schipbreukelinge in een wereld van nood, en eindelijk dit teken, uit het eigen land naar haar geworpen, aangrijpend als een reddingboei.
Sommige tonelen zijn dermate rauw dat ik er iets geforceerds in voel en ze wezenlijke schade toebrengen aan de totale indruk. Met dat al steekt deze