doelstellingen, onder welke naam ook, als de nazi's: de bundeling, de totaliteit, het wereldrijk met de wereldmunt, de wereldhoofdstad en de wereldregering. Wij van heden zouden haar bepalen als: niet zozeer de communistische, maar de stalinistische gemeenschap. Daartegenover stelt Ter Braak het schipperen, de opportunistische gemeenschap.
En dan, na dit betoog te hebben gelezen, moeten wij weer aan de schrijver denken en het zelf-gekozen eind.
Er gaat een verhaal van een arm Frans meisje, dat geen uitweg wist en op de tafel in haar kamertje een snipper papier achterliet met dit olografische testament: ‘Ik heb nooit in zijde geleefd, maar ik zal tenminste in zijde sterven’. En men vond haar: zij had zich verhangen aan een zijden koord.
De zelfmoord is christelijk, zedelijk en maatschappelijk ontoelaatbaar. Toch kan hij vormen aannemen, waarin hij desondanks van een stellige grootheid overtuigt.
En tot Ter Braak weerkerend vragen wij ons af: heeft de 38-jarige, die door zijn dood onze cultuur een onherstelbaar verlies berokkende, daarmee de leer van dat ‘schipperen’ in praktijk gebracht?
Kan deze dood voor hem zijn geweest een schipperen tussen het onmiddellijke dat hij niet kon verdragen (de bruut met het woord en het zwaard en de schoolmeester die stom bleef of een vazal werd) en het nieuwe dat hij wel aanwees als ziener, maar (nog) niet ontwaarde met de zintuigen? Is ‘de nieuwe elite’, onbewust of onderbewust, mogelijk het testament waarin hij zijn houding heeft gerechtvaardigd, niettegenstaande, ja òmdat zij opportunistisch was? En, aldus bekeken, moeten wij dan niet erkennen dat er in een dergelijk heengaan door eigen hand ook iets groots kan schuilen?
Het blijven vragen. De biograaf, waarop zijn werk en zijn leven wachten, zal het antwoord moeten geven. Ons past bij het overdenken voorshands enkel rouw.
En thans nog een laatste vraag: in welke stad van ons land en wanneer zal men een plein ontwerpen, waardig de naam te dragen van dat fenomeen: Menno ter Braak?
29 april 1950