Twee apart staande dichterfiguren
G. Achterberg, Sneeuwwitje
L. Vroman, Gedichten, vroegere en latere
Opnieuw vestig ik de aandacht van de lezer op twee dichters, van wie ik vroeger reeds werk besprak. Het zijn Gerrit Achterberg en L. Vroman. Van elk hunner verscheen bij Querido, Amsterdam in 1949 een bundel. De naam van die van de eerste is Sneeuwwitje, van de tweede Gedichten, vroegere en latere. Beide dichters blijken ook thans weer geheel afzonderlijk staande figuren, elk op een volstrekt eigen platform, en die slechts dit gemeen hebben, dat geen hunner ook maar met enig ander dichter in ons land kan worden vergeleken en dat zij opnieuw werk van hoog gehalte hebben afgeleverd.
Achterberg is de virtuoos (maar niet in de zin van kunstenmaker) der variaties op het reeds aan talrijke bundels ten grondslag gelegde thema van de dood der geliefde vrouw. De nieuwe bundel onderscheidt zich van de vorige door een wat strenger vorm, vermits er veel sonnetten in voorkomen, waarbij de auteur zich echter, naar zijn aard, toch veel vrijheid veroorlooft in rijm en maat. Hij volgt als steeds wetenschap - wiskunde, scheikunde, biologie, economie - en techniek bij voorkeur op de voet, wat een hoogst persoonlijk, nieuw-zakelijk element in zijn poëzie brengt. Men wordt er reeds op voorbereid door verstitels als: ‘inflatie’, ‘kegelsnede’, ‘reincultuur’, ‘oculair’.
Hij blijft een moeilijk dichter, hoewel m.i. ditmaal iets minder duister dan voorheen. De boektitel is een buitengewone vondst: het schijndode meisje uit het sprookje is hier de overleden geliefde, uit de dood herrezen door de aanraking met het dichterschap. Men krijgt de indruk dat het altijd eender motief bij deze dichter onuitputtelijk is. Geen zweem van eentonigheid, geen spoor van parafraseren op uit vroeger werk bekende visies. Natuurlijk staat niet alles gelijk hoog, maar het gemiddelde is dat wel. Het doet merkwaardig aan niet slechts dat hier de nuchtere wetenschap ondergeschikt wordt gemaakt aan de kunst, maar ook dat de triviaalste zegswijzen een dichterlijke kracht kunnen verkrijgen.
Zo in het (overigens niet tot de glanspunten te rekenen) ‘Spellbound’, waar de geliefde wordt toegesproken als deelnemend aan een kinderspel: ‘Het is een vast gebod: gij moet hem eeuwig zijn’. Hoe pakkend klinken die laatste vijf woorden, herinnerend aan de uitroep: ‘jij bent 'm’, van kinderen bij het krijgertje spelen, en tegelijk door ‘eeuwig’ een klank verkrijgend van