stelling die het kind Anton Wachter, met andere kinderen, toont in wat het seksuele leven heet, want men mag dan eerder het gevoel voor verhoudingen prijzen in een auteur, die aan deze zo natuurlijke belangstelling van de onwetende eerste jeugd een slechts gering deel uit het levensverhaal van zijn hoofdpersoon heeft gewijd, daarbij nog, zowel met zin voor goede compositie als overeenkomstig het intermitterend karakter van die belangstelling zelve, de feiten, beschouwingen en gissingen op bekwame manier verdelend over het geheel. Waar de schrijver dit onderwerp echter aanroert gaat hij naar mijn opvatting wel over de schreef, en wint een streven naar waarachtigheid het van de eisen ener esthetica die nimmer totaal veronachtzaamd mochten worden.
Dit is intussen per slot bijzaak, omdat het seksuele - althans voorzover bewust - hier bijzaak is. Indien ik deze twee kronieken toch als geheel niet geslaagd acht liggen daaraan andere oorzaken ten grondslag, hierin samen te vatten dat hun lezing meer verbazing dan bewondering afdwingt. Ik zeg: meer. De bewondering n.l. is niet afwezig. Er komen passages in dit boek voor die men van harte waardeert, zoals - ik geef slechts voorbeelden - de confrontatie van Anton met de geschilderde Sint Sebastiaan in het Rijksmuseum, en, meer nog, het daarbij aansluitende, waarlijk prachtige slot van de eerste kroniek; - of, in de tweede (die wat moeilijker op gang komt dan Sint Sebastiaan) de beschrijving van de schooloorlog, en wederom een diep-tragisch slot hetwelk in zijn aangrijpendheid mogelijk dat van Sint Sebastiaan nog overtreft. Ook vindt men over de bladzijden een profusie van uiterst scherpe, vaak geniale opmerkingen verstrooid, en een bijna achteloos esprit van hoog gehalte.
Maar de twee-eenheid van dit werk lijdt m.i. aan de principiële fout van een barokke overladenheid van détail die ook de schrijver zelf parten speelt, zodat hij uit deze krioelende kosmos van kinderen en volwassenen, ondanks de zorgvuldigste voorlichting van de lezer, hem geen duidelijk beeld, individueel, stuk voor stuk, heeft weten te geven. Dit détailwerk, juist geschapen met het doel ons elk levend wezen op zichzelf voor te dragen, slaagt daarin niet, en verbaast om de rijkdom aan vinding, zonder te kunnen ontroeren. Met één uitzondering, en een hoogst merkwaardige. Deze namelijk: dat het kind Anton zelf, uit hoe heterogene (en overigens de waarheid getrouwe) bestanddelen samengevoegd, als daar zijn gehoorzaamheid en opstand, saamhorigheid en afzondering, eerlijkheid en leugenachtigheid, liefde en verachting of haat (dikwijls op dezelfde persoon gericht), lafheid en moed, - dat dit kind met zijn grote hoofd en zijn zwak gestel op den duur toch uit de bladzijden opdoemt als een entiteit, en een waarmee wij medeleven. Wij leven zelfs zozeer mede dat wij geneigd zijn de uitnodiging op de laatste bladzijde te aanvaarden en deze Anton, na de teleurstelling die hij ons heeft berokkend, te stenigen.
En toch, al heeft Vestdijk hiermede een meesterstuk geleverd, het omvangrijke werk is daarmede niet gered. Al te veel overbodigs, al te veel