De betekenis van Victor E. van Vriesland
Victor E. van Vriesland, Drievoudig verweer
Het gebeurt soms dat, wanneer wij een eenmaal gelezen boek weer in de hand nemen of zelfs wanneer wij het maar op tafel zien liggen of in de boekenkast zien staan, de indruk in onze herinnering terugkeert minder als een beeld van het gezicht dan wel als een hoorbeeld. Dit laatste overkomt ons, meer dan bij prozawerken, bij gedichtenbundels. Het is enerzijds begrijpelijk bij hun afwisselende inhoud, maar het houdt anderzijds een grote lof voor de dichter in. Men zegt dan: hij heeft een eigen toon. Aldus overkwam mij en stelde ik vast na de lezing van de bundel Drievoudig verweer, door Victor E. van Vriesland.
De betekenis van Van Vriesland voor onze huidige letterkunde, en vooral de erkenning van die betekenis, kon niet beter blijken dan uit het onlangs door mij vermelde liber amicorum, getiteld Victor en samengesteld door een indrukwekkend aantal Nederlandse letterkundigen, waaraan slechts heel weinigen van naam ontbroken zullen hebben.
Niet ieder kunstenaar is een persoon van gezag in zijn wereld. Factoren van toeval en, wil men, noodlot kunnen daarbij een rol spelen. De letterkundige loopbaan van Van Vriesland bracht hem echter al spoedig in de voorhoede. Hij heeft ons twee historisch belangrijke diensten bewezen. Vooreerst als redacteur van De Vrije Bladen, een periodiek geheel enig in ons land en naar het mij voorkomt van grote invloed geweest; de lof daarover komt evenwel ook toe aan zijn mederedacteuren Stroman, Van Wessem en Van der Woude. Ten tweede heeft hij, nu dertig jaar geleden en dus nog zeer jong, de eerste uitgave bezorgd van het dichtwerk van onze grootste barok-dichter: Dèr Mouw.
En thans treedt hij opnieuw zelf als dichter voor ons met een bundeling naar tijdsorde gerangschikt, van 1910 tot 1948, een samenvatting van de vroegere verzenbundels Voorwaardelijk uitzicht, Herhalingsoefeningen, en Vooronderzoek, met als aanhangsel, en voor een klein deel uit die bundels gelicht, een reeks vertalingen onder de naam ‘Transfusies’. De verzen van Vooronderzoek, omtrent en in de oorlog ontstaan, zijn de minst belangrijke. De colofon vermeldt dat sommige gedichten uit de vroegere druk vanwege de chronologie zijn verplaatst naar de herdruk van Herhalingsoefeningen. Vermoedelijk is daardoor het niveau van Vooronderzoek gedaald; in elk geval mis ik daarin grotendeels juist die eigen toon. Dit is niet bevreemdend indien men bedenkt dat deze oorlog de kunst eer heeft tegengewerkt