Van Eeden, die dertien jaar eerder in de roman Van de koele meren eveneens de diepte-psychologie van het seksuele had gebezigd als substraat van een levensbeschrijving.
Luttele jaren na zijn eerste werk gaf Van Oudshoorn een uitvoerige variant op hetzelfde thema in Louteringen, waarin ook, naar de titel reeds aanduidt, enige vertroosting doorbreekt, en het verval van een mensenleven niet dermate hopeloos wordt afgebeeld als in Willem Mertens.
Ik ken van deze schrijver niet alles, - ook al is dat ‘alles’ relatief niet groot. Wat ik van hem ken is dat wèl in absolute zin. Het onvolledige van mijn wetenschap houdt in, dat ik niet een bepaald boek durf aanwijzen als zijn meesterwerk. Echter durf ik, met alle waardering voor de twee reeds genoemde, Van Oudshoorns roman Tobias en de dood te kwalificeren als het meesterwerk onder de mij van zijn hand bekende boeken. Hier, negen jaar na Louteringen deed dit talent zich voor mij kennen van een ten dele gans nieuwe kant. Waren de genoemde twee romans, zoal geen aanklachten, dan toch stellig waarschuwingen, in de laatste werd het thema van het slechte in de mens geobjectiveerd door een zeer persoonlijke humor, die in het vroegere werk ontbrak.
Het is te allen tijde niet eenvoudig gebleken het begrip humor te omschrijven. Humor - zou men wellicht kunnen zeggen, zich bewust van het onvolkomene der bepaling - staat tegenover enkele geestigheid, omdat zijn geestigheid dekmantel is van een wezen van ernst.
Ik wil mij thans wenden tot het laatste werk van deze ongeveer 70-jarige, de novelle De fantast, een ongeloofwaardig verhaal. De novelle is gebaseerd op een gegeven, bij mijn weten in onze letterkunde nog maagdelijk. Weliswaar werd er een enkele maal in het Nederlands geschreven over het z.g. tweede gezicht, waaronder men dan in de regel het (actieve) ‘helderzien’ verstaat (men ziet daar waar men niet is; dit onderwerp werd op indrukwekkende wijze door Augusta de Wit behandeld in een novelle uit haar bundel Verborgen bronnen), - weliswaar werd in mijn Grafreden (bij voorkeur haal ik geen eigen werk aan, maar soms kan het niet geheel worden vermeden) een geval beschreven van die andere vorm van het tweede gezicht, de passieve, het ‘helder gezien worden’ (men wordt gezien daar waar men niet is), - maar in De fantast werd de magistrale vondst deze, dat beide vormen voorkomen in één persoon!
Aansluitend aan de humor van Tobias en de dood, is er in deze novelle van huwelijksverval een gehele reeks van de kostelijkste opmerkingen en zinswendingen te vinden, waardoor de lezer opzettelijk van een diepgaande ontroering wordt weerhouden. Wil men een voorbeeld? Als de hoofdpersoon, Daniël, - de naam herinnert aan de leeuwenkuil van deze echtvereniging -, als deze Daniël, weinig gelukkig ook in het bezit der wonderlijke dubbele gave van het tweede gezicht, in bed zijn geval overdenkend, tot de slotsom komt dat hij lijdt aan een dwanggedachte, wil hij daarvan zijn naast hem slapende wederhelft in kennis stellen. De schrijver