een voortreffelijke beschrijving de verwoesting van de Verenigde Staten door de inwoners zelf aan de kaak gesteld onder een titel welke alleen reeds een vondst is: The air-conditioned nightmare. Ida Gerhardt doet hetzelfde voor ons land in een korte, zware taalmuziek als alarmerende bazuinstoten:
De laatste plek die Rembrandts licht behield
Het brons, het grauw, magisch door hem bezield -
Werd in één dag, bij kreten en muziek,
Door hebzuchts pletterwals voorgoed vernield.
In dit vers hoort men boven de prollige deun van de harmoniekapel (hoe weinig toepasselijke benaming!) de noodlotsfanfare van de Oordeelsdag. Aldus, in een mannelijk aandoende versificatie, keert de dichteres zich vol hoon en vol haat tot de vernietigers van ons landschapsschoon. En voorwaar, zij heeft gelijk, zij het misschien dat nog niet alles verloren is. Maar in de Kamers, in de organen van bestuur zitten te weinig voor schoonheid gevoeligen, of indien ze daarvoor al niet ongevoelig zijn dan komen ze er te weinig voor uit. Waar moet het met ons land heen? vraagt men zich wel af. Ik zal niets liever zien dan dat ieder gezinshoofd over een eigen woning, niet in huur, maar in eigendom beschikt en ik zal ook niets liever zien dan dat Nederland door industrialisatie meer zelf-supporting wordt en tegelijk zijn werkloosheid tegengaat. Maar is het nodig, daaraan op zulk een schaal land en water te offeren? Kan men niet minder in de breedte, meer in de hoogte gaan? En hoe zal het later geslacht, ook, ja vooral dat der arbeiders, over het onze denken, wanneer het de schoonheid alleen nog zoeken kan in reservaten? Doch de klacht betreft in wezen de houding der hele aardebevolking tegenover dier, plant en landschap.
Ida Gerhardt is niet iemand die de markt zoekt, de markt der kunstenaars:
Ik zag de kunstenaars in zwarte stoeten
Elkander in het stadion ontmoeten.
De auto's stonden op de asfaltweg.
Een lachen vluchtte heen op zilv'ren voeten.
De dames en heren mogen het zich voor gezegd houden, en de dichterhekelaar vergeve men het al te rechtlijnig denken. Ik persoonlijk voel overigens het veelvuldig samenrotten der kunstenaars - en niet alleen in ons vaderland - aan als een bezwaar voor de bloei van kunst en kritiek.
Uit deze zeer mooie verzameling kwatrijnen noem ik tot slot dit aan de bezetter, misschien het waardigst ‘afscheid’ tot dusver verwoord:
Uw doortocht door dit volk brengt geen in kaart.
Niets dan de tekenen dat Gij mèt ons waart: