de derde persoon naar de eerste en terug. Dat geeft een ongemene levendigheid. Want men moet niet denken dat deze verwarring iets anders bereikt dan zij beoogt: ondanks alles blijft de gang van het verhaal duidelijk zichtbaar.
Minder geslaagd komt mij Peps voor. Eensdeels kleine middenstander, getekend met de op die stand gewoonlijk toepasselijk geachte (maar daarom nog geenszins der waarheid getrouwe) kleinburgerlijkheid, anderdeels ook weer getuigend van een zekere zieleadel kwam hij voor mij niet helemaal uit de verf. Sommige onderdelen evenwel zijn ook hier weer volkomen raak: zo b.v. waar Peps, afgekeerd van Alide, aan de wastafel zijn halve valse gebit gaat schoonmaken. Met enkele zinnen werd dit vóór ons gesteld in heel zijn vernederende noodzaak.
En dan, nadat ongeveer 50 bladzijden lang zijn aandacht verslapt is, herkrijgt Anna Blaman haar greep op de lezer, langzaam maar onafwendbaar, en voert zij ons van lieverlede tot een prachtig slot: het einde van het avontuur tussen Juliette en King, dat diens bevrijding inluidt, en daarmede ook suggereert dat Kosta zich eindelijk losmaakt van Alide.
Dit boek geeft een beeld van innerlijke verscheurdheid der tegenwoordige jeugd, gesymboliseerd minder in Alide dan in Kosta, en een verscheurdheid waarvan wij wel veel vernemen in de uitlatingen van volksopvoeders, maar zonder de tastbaarheid die dit enkele boek ons bijbrengt. Plaatsbepalend voor het onderwerp zijn: op blz. 138 de overdenking van Alide omtrent zichzelf: ‘het enige waartoe ze zich geroepen en gereed voelde, dat was het zwijmelende, vurige liefhebben’; en dan, op blz. 236, de overdenking van Kosta: ‘het moest dus waar zijn dat de liefde het droomspel was van het instinct’. Uiteindelijk leidt deze troosteloze kroniek van zinnenslavernij tot de triomf van het zelfbehoud.
Al ontbreekt er aan dit werkstuk van Anna Blaman nog de gaafheid die Jo Boer vertoonde in het onlangs door mij gerecenseerde Kruis of munt, al zal zij meer hèt, dàt moeten leren schrijven dan zichzelf uitschrijven, dit doet niets af van het feit dat in zijn grote momenten Eenzaam avontuur een waardige tegenhanger is.
Twee vrouwen trekken nu in onze letterkunde plotseling zeer de aandacht, twee prozaïsten, twee vrouwen die met geen andere vrouwen kunnen worden vergeleken, ook niet met elkaar, behalve in echt schrijverschap, in ras. Zij staan stellig beiden boven de rest. Ik hoop dat zij ook nog veel beloven. Het ziet er naar uit dat zij beiden het proza van de eerstkomende jaren zullen beheersen, en niet de mannen. Zij zijn bloedrijker dan onze schrijvers; zij raken minder verstrikt in vooropgezette doelstellingen nopens de litteraire kunst, om van modegeest te zwijgen. Kortom, zij zijn echte vrouwen met het instinct voor datgene wat het kunstwerk van verschijnsel adelt tot verschijning, gelijk een perfecte robe adeldom schenkt aan het lichaam.
5 februari 1949