auteur hier te lande van de laatste tijd kan aanwijzen. Er ligt daar een waas van gekunsteldheid en dandyïsme over, echter zo gelijkmatig dat men er zich al spoedig aan gewonnen geeft. Hij heeft de herenlitteratuur geïntroduceerd, wat echter niet zeggen wil het mannelijk pendant van de dameslitteratuur, maar iets van speelse voornaamheid. De man van goeden huize was dit ook in de kunst, enigermate een kosmopoliet door de verscheidenheid van zijn onderwerpen - Indië, de oude wereld, Japan en zelfs fictieve staten -, maar toch verbonden aan het land welks taal hij hanteerde door zijn in Nederland (dat hij altijd Holland noemde) spelende romans, waarbij dan weer opvalt dat hij tot toneel het enigermate kosmopolitische Den Haag koos.
Zijn ‘Haagse romans’ hebben het meest bijgedragen tot zijn populariteit, doch staan in zijn oeuvre niet op de eerste plaats. Wij zullen moeten toegeven dat Eline Vere, hoe belangrijk als verschijnsel van die tijd, met de jaren sterk is verbleekt. Ik geloof niet dat de jonge lezer van thans dit dikke boek kan beëindigen zonder de verzuchting te slaken: Ik heb het uit! Zijn personen leven wel, maar het conventioneel denkwereldje van die hoge kringen, stellig weergegeven overeenkomstig de werkelijkheid van toenmaals, interesseert ons niet meer. Wij verlangen iets hartigers. Dezelfde euvelen - onbelangrijkheid en wijdlopigheid - kleven ook aan De boeken der kleine zielen, waarvan de affectatie in de titel besloten licht hinderlijk is. Velen houden zijn derde Haagse roman, Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (weer zulk een titel!), voor zijn meesterwerk. Ik niet, al staat het een weinig boven de beide vorige.
Een echt groot kunstenaar heeft Couperus zich eerst betoond waar hij zich van de vaderlandse bodem losmaakte. Omtrent de eeuwwisseling verschenen van hem in De Gids in snelle opeenvolging twee romans, Langs lijnen van geleidelijkheid en De stille kracht. Hier bewegen zich plotseling voor onze ogen figuren, die boeien door hun karakter èn hun handelingen. Hier zijn ook niet meer alleen adel en gezeten burgerij aan het woord. In Langs lijnen van geleidelijkheid (wij moeten wel weer even de titel overwinnen; hij werd echter een staande uitdrukking in onze taal) werkt de fonkelende geest van de dialoog (waarin Couperus trouwens altijd groot meesterschap vertoonde) bijna verblindend, en staat tegelijk springlevend voor ons het heterogene Rome van des schrijvers eigen tijd. Grootser nog, één in titel en inhoud, waarlijk overweldigend, toonde hij zich in zijn Indische roman De stille kracht, het boek in en over Java, dat nimmer werd geëvenaard. Deze beide romans, hecht van bouw (hier was hij niet de improvisator, doch de architect, vooral in het tweede), betekenden zijn zwanenzang in De Gids. Er wordt verteld van ongenoegen met de redactie, omdat de lezerskring van dit tijdschrift zich aan de inhoud had gestoten. Hier kwam hij intussen op wat men wel het Europese peil noemt, en hij was een der uiterst weinigen van zijn tijd, die dat in ons land bereikten.
Couperus richtte toen met Buysse en van Nouhuys het tijdschrift Groot