Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kritisch proza (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kritisch proza
Afbeelding van Kritisch prozaToon afbeelding van titelpagina van Kritisch proza

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.35 MB)

Scans (2.26 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Editeur

Dirk Kroon



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

kritiek(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kritisch proza

(1982)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]

De vriendschap van Funke voor Multatuli

Dr. G.L. Funke, Briefwisseling tussen Multatuli en G L. Funke

De voorbeeldige verhouding die er bestaan heeft tussen Multatuli en de Amsterdamse uitgever G.L. Funke was sedert lang bekend. Ik herinner mij zeer goed dat er ruim veertig jaar geleden in het huis van mijn ouders al over gesproken werd. En het zal wel reeds veel vroeger geen geheim meer geweest zijn hoeveel de schrijver aan Funke te danken had. Dat een kleinzoon van de laatste thans de correspondentie tussen deze beiden, met weglating van wat voor het publiek niet van belang is en van wat reeds in andere verzamelingen verscheen, wereldkundig maakte, heeft een tweeledige betekenis. Vooreerst verruimt het nog weer ons inzicht in de grote auteur die ook hier ‘en pantoufles’ verschijnt, en bovendien geeft het ons het levensgroot beeld van zijn tegenspeler.

Toen Funke in het bestaan van Dekker verscheen schreven wij 1871. Funke telde nog slechts 34 jaar, woonde te Amsterdam en bezat er een zeer bescheiden bedrijf. Hij had van Dekkers vorige uitgever de exploitatie van enige van diens werken overgenomen, en een jaar tevoren de courant Het Nieuws van den Dag opgericht, een blad dat een tijdlang in ons land een groot debiet bezat, ik meen zelfs het grootste. Dit dagblad speelt in de briefwisseling meermalen een rol.

De kennisneming van deze correspondentie boeit ons van de aanvang af, terwijl zich tegen het eind ontroering van ons meester maakt. Dekker was een moeilijk mens, dat weten we al; uit zijn brieven, hier gebundeld, blijkt het ons dus ten overvloede. Men kan hem naar de titel van een van Terentius' blijspelen de Heautontimoroemenos noemen, de zelfkweller. Deze zelfkwelling echter is een treurspel, en herhaaldelijk rijst bij ons de gedachte: indien Dekker wat meer praktisch was geweest, minder gepreoccupeerd van zichzelf en het hem aangedane onrecht, indien hij met name meer had geluisterd naar de verstandige raadgevingen van Funke, zijn uitgever eerst alleen, maar weldra zijn vriend en een van zijn beste vrienden, hoeveel gelukkiger was hij dan geworden en had hij zijn familie en vriendenkring gemaakt, hoeveel minder materiële zorgen zouden zijn leven dan hebben verduisterd.

Dekker treedt ook hier weer naar voren als degene die eeuwig bezeten is van de ‘zaak’: ons wanbeheer, zoals hij dat zag, in Insulinde, de miskenning van hemzelf als stuwende kracht voor verbetering die er toch komen moest en ook reeds bij zijn leven kwam, vooral het doodzwijgen van de persoon-

[pagina 73]
[p. 73]

lijkheid die hij zonder de minste twijfel was. Maar de ondiplomatieke wijze van uiting van deels wezenlijke, deels hersenschimmige grieven, 't eeuwige wantrouwen tegen haast iedereen, waren in staat degenen die hem het meest beminden tot wanhoop te brengen en leidden tot vervreemding van anderen welke het enkel maar goed met hem meenden. Hij noemde zich in de correspondentie met Funke herhaaldelijk en nadrukkelijk ‘geen schrijver’, en meende dat op zo'n ogenblik ongetwijfeld oprecht, maar iedere z.i. verkeerde beoordeling van zijn schrifturen bracht hem in het geweer. Dit blijkt vooral duidelijk bij de opvoeringen van Vorstenschool. Funke was daarbij geïnteresseerd omdat hij dit toneelstuk uitgaf en succesrijke vertoningen zijn debiet konden vergroten, iets wat ook weer voordeel voor Dekker afwerpen zou. Dekker nu klaagde in een aantal brieven bitter zijn nood over gebrek aan speeltalent bij met name de hoofdpersoon Mina Kruseman, die de rol van Louise vervulde. Dat hij niet begreep hierbij volledig in strijd te komen met zijn uitgangspunt niet voor schrijver te willen doorgaan, - dat is Dekker ‘tout craché’.

Over het algemeen is het beeld dat men van hem krijgt weinig verkwikkelijk, al moet men erkennen, dat deze zenuwpatiënt ook ons medelijden verdient, iets waarmee overigens zijn strijdbare, eergevoelige en opvliegende natuur allerminst ingenomen zou zijn geweest. Maar het eeuwig geklaag over wanbegrip, het eeuwig zoeken naar ongure motieven in de uitingen ook van de hem welgezinden (zo zou hij, had het aan hem alleen gelegen, ook de goedwillende Vosmaer van zich hebben vervreemd) zou ons toch op den duur in de lectuur van de brieven gehinderd hebben, als niet daartussen door de antwoorden van Funke een ware verademing vormden. Maar hoe aardig en eenvoudig schrijft Dekker wanneer hij eens niet vervuld is van zichzelf, zo b.v. in de grote brief waarin hij een inventarisatie geeft van zijn dierenverzameling in Wiesbaden, zijn woonplaats: vijf kanaries, twee schildpadjes en veertien visjes, van welke laatste ieder ‘z'n eigenaardige maniertjes’ heeft, en één ‘kleine Mozes’ werd gedoopt ‘omdat ik hem van de zomer voor 20 penning van jongetjes kocht die hem uit 't water... gered hadden’. In een latere brief vertelt hij van een kanarie: ‘Hij heet Van Speyk omdat-ie 'n wees was’.

De brieven van Funke, wat geringer in aantal, maar doorgaans uitvoerig, doen hem niet alleen kennen als een goed, soms voortreffelijk stilist in de zakelijke vorm, maar ook als iemand wie zijn auteur en diens stoffelijke belangen waarlijk ter harte gingen. Reeds van de aanvang af, toen Funke zijn eigen zaak nog moest opbouwen, hielp hij Dekker, die door schulden aan geldgebrek leed, zoveel mogelijk door voorschot op nieuw werk, en door het honoreren van proevencorrectie op een wijze die de schrijver dikwijls bezwaarde. Want Dekker was het tegendeel van inhalig. Later, toen de zakelijke verhouding van de beide mannen tot de meest oprechte vriendschap was uitgegroeid, toonde Funke grote belangstelling voor Dekkers toekomst en die van zijn gezin. Hij wist zijn diensten altijd zo in te

[pagina 74]
[p. 74]

kleden dat ze aan de overgevoeligheid van zijn vriend geen aanstoot zouden geven; hij rekende hem steeds voor dat zijn, Funkes, eigen belangen daarbij niet in het gedrang kwamen. En dan geven zijn brieven blijk van kennis in de stand onzer letteren van die tijd, en zelfs in die van het buitenland. Met een nimmer aflatende volharding die de hoogste bewondering afdwingt trachtte hij zijn onevenwichtige auteur in diens talrijke zwarte buien van inertie steeds weer op te beuren en hem tot schrijven aan te zetten. Voortdurend gaf hij blijk van bezorgdheid over Dekkers wankele gezondheidstoestand. Talloos waren zijn wenken om door verstandiger exploitatie van het oeuvre het debiet daarvan te vergroten, maar daar hij de grilligheid van Dekker kende verklaarde hij bij voorbaat zich te zullen neerleggen bij een afwijzing, die dan ook vaak kwam zonder de verhouding te schaden. Men krijgt onder de lezing wel sterk de indruk dat het de rustige Funke, meer dan de onberekenbare Dekker, is geweest die er voor waakte dat de relatie ongeschonden bleef, maar Dekker heeft dit ook beseft, zijn tekortkomingen ruiterlijk toegegeven, en zijn uitgever en vriend de erkentelijkheid betoond welke hij hem verschuldigd was. Kortom, Funke treedt in zijn brieven naar voren als een zakenman van de allerbeste soort, die evenveel oog had voor Dekkers belang als voor het eigene, die, vol bewondering (maar dan zonder vleierij) voor het talent van zijn vriend, oprecht bezorgd was voor het op peil blijven daarvan. En hoe duidelijk zag hij de toekomst van Dekkers meesterwerk, De geschiedenis van Woutertje Pieterse, in de brief waarin hij o.m. schreef dat Dekker ‘die kunstrijke reeks menschkundige schetsen misschien wel nooit (zou) voltooien’. En verder: ‘Welk oordeel onze litteratuur daardoor onthouden wordt, zal ik niet ramen, maar zeker is 't dat over eeuwen nog zal geklaagd worden over dit gemis, al zal men dankbaar waarderen wat Ge niettemin gaaft’. Welk een profetie! Want wat voor onze tijd geldt, zal ook gelden voor later: geen bestudering van onze letterkunde is denkbaar zonder daarin Dekker, en met name diens Wouter, de volle maat der aandacht te geven.

Ik schreef reeds dat tegen het einde de belangstelling van de lezer der brieven plaats maakt voor ontroering. Funke, hoe jong ook nog, materieel thans in welstand, raakte ziek. Hij was uitgever van 't Nieuws van den Dag gebleven, maar zijn boekenfonds had hij reeds enige jaren vroeger verkocht, en Robbers, directeur van de Uitgeversmaatschappij Elsevier te Rotterdam, was tegenover Dekker in Funkes plaats getreden, een feit dat Dekker smartte, zogoed trouwens als Funke zelf. De vriendschap handhaafde zich echter onverzwakt, zij het ook dat de brieven schaarser werden. Toen raakte Funke ziek, en daarmee openbaarde zich ook Dekkers grootheid als vriend. In enige brieven sprak hij zijn diepe bezorgdheid uit; hij werd nu degeen die adviezen gaf, hij raadpleegde zelfs bij herhaling een dokter over Funkes toestand. Hij verzocht meermalen dringend dat Funke met zijn vrouw bij hem in Duitsland zou komen tot herstel van gezondheid, dan wel dat zij hun kleine kinderen bij hem zouden sturen opdat de vriend

[pagina 75]
[p. 75]

in alle rust kon opknappen. Hij wilde dolgraag overkomen en Funke bezoeken, maar hij durfde hem niet te storen. En toen hij vernam dat het beter ging toonde hij zich in een brief uitgelaten blij, als een schooljongen met onverwachte vakantie. De beterschap was schijnbaar. In oktober 1885 stierf Funke, 49 jaar oud. Dekker overleed in februari 1887. Een jaar tevoren had hij aan Funkes weduwe over haar man dit geschreven: ‘Hijzelf alleen scheen niet te weten hoe hoog hij stond’, een treffend getuigschrift. En in een brief, waarin de tweede vrouw van Dekker diens dood aan de weduwe van Funke mededeelt, heet het: ‘Hij ligt op zijn bankje onder het portret van Uw man.’

Dekker is en blijft in al zijn brieven: de bekende Dekker. De werkelijk nieuwe figuur die Dr. G.L. Funke bij de lezer binnenleidt is die van zijn eigen grootvader, een voorbeeld van degelijk, onkreukbaar Nederlands koopmanschap, op de gelukkigste wijze gepaard aan een warme genegenheid voor de wispelturige, maar toch ook fascinerende persoon, welke zich Multatuli noemde.

 

26 juni 1948


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Briefwisseling tusschen Multatuli en G.L. Funke (1871-1885)


datums

  • 26 juni 1948