over elke breuk. Sommige passages benemen de lezer bijna de adem. Zo onder andere die, waar de vrijdenker René met de gelovige Leontine tijdens een bedevaart plotseling besluit - ze zijn dan reeds ouders van veel kinderen - een eind aan zijn leven te maken in de Pyreneeën, maar in plaats daarvan Leontine in een afgrond duwt. Ook dit blijkt ‘op zijn pootjes terecht’ te komen.
Wij leren in dit boek mensen kennen die ons niet slechts als levend mens blijven vergezellen, maar ook als wezens vol temperament. Welk een figuur, deze René, warm van hart en heet van hoofd, meermalen op het punt moordenaar te worden, aanvankelijk als schrijver en tekenaar meer handig dan begaafd, door de niet kunstzinnige Leontine opgezweept tot prestaties van onwaarschijnlijk volumen, (omdat dit nodig is voor het gezin), en die opeens het werkelijke talent van de schilder in zich ontdekt. Welk een figuur ook, deze Leontine, vechtend voor haar geloof, haar man, haar kinderen, haar reputatie, fel gekeerd tegen de ‘goddeloze’ schilderstukken die René aflevert, en ten slotte verzoenend zijn kunst prijzend. Onstuimig is dit geluk - ons geluk -, wrang is het, om zich dan opeens van alle smetten te zuiveren, volkomen onverwacht, en de lezer een frisse drank in te gieten die de bittere nasmaak uit zijn mond wegneemt. Het boek is in zijn lieven en lijden echt menselijk, doch hoe slapjes zou niet deze karakteristiek wezen, indien men er niet onmiddellijk op moest laten volgen: maar dit alles werd weergegeven met een bijna bovenmenselijke kracht.
Ongehoord fel is de Walschap van dit werk, doch niet alleen dat. Want in het slotakkoord bleek ook hier weer de liefde de meeste. Deze oplossing is dan nog wel de grote en weldadige vondst, ook de volstrekt natuurlijke vondst, en hij stempelt Ons geluk tot een boek dat men nu reeds onder de meesterwerken van onze letterkunde mag tellen.
Dan, in de aangrijpende coda, ‘Altijd opnieuw’, blijkt het doel van de biecht. Het jongste kind van René, Els, hem ook het liefst, gaat trouwen, en de vader voorziet dat haar huwelijk zal worden als het zijne. De biecht had moeten uitgroeien tot een symfonie voor de echtgenote, en hij is nu slechts ‘een snerpende gids voor Els’. Doch ook hier lost de wrangheid van de dissonans zich op in de verzoenende drieklank. ‘Zoals alles tussen ons is het anders geworden dan wij gewenst hebben en gedroomd, maar toch goed.’
Inderdaad, genadeloos exact werden hier de gruwelijke conflicten beschreven, - maar niet slechts dit en deze: óók rijk aan genade hun grandiose vereffeningen.
20 september 1947