De roman der collectiviteit
Arthur Koestler, Darkness at noon
In het januari-nummer 1947 van het maandblad Proloog lees ik in een artikel over de zeer verspreide roman van Koestler enige woorden van die schrijver aangehaald, die ik als uitgangspunt neem voor mijn beschouwing. Koestler dan zegt, dat de burgerlijke roman meer en meer uitgeput raakt, nu de eeuw, die hem voortbracht, haar einde nadert.
Ik stel voorop, dat Darkness at noon een buitengewoon interessant boek is met nauwelijks een zwakke plek, (b.v. de laatste bladzijde), dat er een stellige beklemming van uitgaat, en dat het meesterschap vooral daarin ligt, dat zij enerzijds wordt gewekt door sobere middelen (de beschrijving van mishandeling wordt ons onthouden, hoogstens hier en daar even gesuggereerd), anderzijds onverzwakt stand houdt, ook al voorziet men reeds bij de aanvang de afloop (de executie van de hoofdpersoon). Het is een dwarsdoorsnede van de z.g. Moskouse processen van 1937, toen een groep politieke leiders werd geliquideerd omdat zij, ofschoon hun communisme niet verzakend, in oppositie waren geraakt en dus een gevaar voor de eenheid naar binnen en buiten opleverden. De hoofdpersoon van het boek, eenmaal deel gehad hebbende aan de centrale leiding, boet zijn afvalligheid met de dood, doch dit alleen is niet voldoende: hij doet ook tevens publiekelijk boete en vernedert zich in de rechtzaal. En hij doet dit allerminst uit lafheid, doch vrijwillig, omdat het heil van het systeem dit peccavi eist, en per slot het heil hem boven alles gaat. Hij mag naar de wetten der rede gelijk hebben gehad met afwijkende opvatting omtrent het systeem in onderdelen, - hij heeft desondanks gefaald, want hier geldt geen rede, hier geldt het systeem. Een zin uit de Grondwet: ‘De Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk’, zou men aldus voor Rusland kunnen variëren: Het Systeem is onschendbaar, zijn uitvoerders zijn verantwoordelijk. Het is vooral deze gedachte, dat de kleine logica van de individuele mens verbrijzeld wordt door de grote logica der collectiviteit, het is deze wending aan het eind, die het boek van Koestler zo beklemmend maakt.
Men moet het intussen ook - want het is een kunstwerk - beschouwen in het licht van Koestlers uitspraak, hierboven vermeld, waarin hij de burgerlijke roman uitluidt. Koestler, die, hoewel stellig communist, partij kiest vóór noch tegen de Russische praktijk van het communisme, omdat hij er als kunstenaar weer boven staat, kiest echter wel partij voor een bepaalde kunstvorm, en wij hebben in zijn werk een propagandamiddel te