Bezetting-bezieling
Gerard Diels, Het doornen zeel
In een fraai vers ziet de zwerver door de landen, leeggeroofd en ruïnenbedekt, de mens ‘met doornen zeel gebonden aan den voet van kruis en zwaard’. Het is dus wel duidelijk wat de titel van deze bundel bedoelt te zeggen. Wij hebben het trouwens al eerder begrepen. Na een paar zangen die, groot gezien, de ineenstorting der oude wereld beschrijven, wendt de dichter zich tot zijn eigen land: ‘Het oude huis verging’. En nog duidelijker is het volgend vers, waar hij, zonder de stad te noemen, de aan Rotterdam voltrokken schanddaad beschrijft. En dan volgt, van lieverlede, de periode van het doornen zeel, het samenstel van met scherpe punten voorziene riemen, dat prozaïsch bezetting heet.
De jonge auteur, die in Criterium heeft gedebuteerd en van wie nog slechts weinig is verschenen, publiceerde de beste oorlogsverzen die mij onder de ogen zijn gekomen. Statig van taal, stoutmoedig van beeldspraak, is dit werk ook nog opmerkelijk rijp van gedachte en waardig van houding. Hoe raak werd de mentaliteit van de vijand getekend - een mentaliteit, ons overigens reeds bekend uit de eerste jaren na de vorige wereldoorlog - in het vers ‘Als het voorbij zal zijn’. Dan zullen de Duitsers ‘hen bespotten die eens hun meesters waren’, en zullen ‘veinzen te vergeten dat zij van deze meesters veegsel en vaaglap waren, het voetbad en het laken, de klapstoelen, die kraken, als het voorbij zal zijn’. Een enkele maal verwringt Diels de taal; dan barst ze onder zijn handen gelijk ze vaak deed bij Bilderdijk; dit is b.v. het geval in - ‘Zij zingen’, waarvan overigens de laatste woorden door eenvoud treffen: ‘Hun wereld stort in puin, - Zij zingen’. Niet altijd is hij te volgen, en toch, - ook van zijn duistere beelding gaat nog indrukwekkendheid uit. En nergens is de brand van Rotterdam grootser gezien dan hier, met die eenvoudig magnifieke regel: ‘Een heete ster die aan den zeeweg fonkelt’. Zulk een beeld is onvergetelijk, en een grootser laat zich niet denken; immers, hier wordt de koopmansstad verheven tot een hemellichaam van onmetelijke gloed.
Leidde dus de combinatie bezetting-bezieling tot een gelukkig resultaat, Diels toont in de bundel ook nog anders te kunnen. Zijn ‘gemengde verzen’ staan wellicht iets, maar in elk geval weinig achter bij de reeds genoemde groep. Het vers ‘Praeco’ met de tweemaal herhaalde regel: ‘De asfaltspreider wijkt geknield terug’ trok, meen ik, reeds veel aandacht en verdient deze ten volle (maar Diels moet bij een volgende uitgave ‘brug’ vrouwelijk