veel gemaakt. ‘Wrong zij haar handen? dacht Anton. Dat gebeurde toch alleen in boeken.’ Men kan de lezer evenwel niet suggereren, dat wat hij in de hand heeft geen boek zou zijn, en het is dwaasheid, daarnaar te trachten. Dan moet ik nog wijzen op de ongerijmdheid de woonplaats van Anton aan te duiden als Polderingen, terwijl uit de beschrijving van de stad, uit tal van karakteristieke straatnamen en uit het noemen van Rotterdam en Vlaardingen als nabuur-steden overduidelijk blijkt dat Schiedam werd weergegeven. Dit zijn met dat al onbeduidende vlekjes.
Wij hebben vleugels is geen eigenlijke roman, doch een verhaal uit drie boeken bestaande. ‘In de schaduw van de molenwieken’ (aardige toespeling op de vleugels van de titel), ‘Anne Marie’, en ‘Over de grenzen’. De verhouding tussen Anton ener- en het meisje Anne Marie en haar familie anderzijds, en vooral de figuur van Anne Marie zelf zijn zwak getekend. Wij hebben geen vertrouwen in de bestaanbaarheid van dat tot occultisme neigende jonge ding, dat tevens zo houterig door de bladzijden stapt. Deel een en drie zijn veel beter. De aanvang is uitstekend en wekt de stoutste verwachtingen, terwijl het laatste boek vanaf Antons verblijf in Antwerpen stijgt tot een hoogte die het begin van het verhaal nog overtreft, om dan merkwaardigerwijs in de slotalinea als twee druppels water te gelijken op het einde van Kees de jongen, te weten niet in woorden, maar in geest en sfeer.
Dat is onze eindconclusie? Vooreerst staat het vast dat deze jongere onder onze prozaïsten in dit verhaal die andere jongere, Ferdinand Langen in zijn Hélène in het heelal (hier onlangs besproken), met stukken slaat. Talent toch, gevoeligheid voor ‘het nieuwe’ waaraan onze tijd behoefte heeft, zijn bij Van der Veen onmiskenbaar aanwezig. Daarnaast is het verdrietig te moeten vaststellen, dat het geheel toch nog verre van geslaagd kan heten, verdrietig juist omdat het bloed van de jongeren en altijd weer de jongeren onze letteren moet voeden. Een letterkunde bestaat bij de gratie der talentrijkheid van haar jongeren, zoals een volk bestaat bij de gratie der vruchtbaarheid zijner jonge vrouwen. Echter, wanneer wij die fantastische, schier visionaire bladzijden gelezen hebben, tegen het einde, die beschrijving van het statige park met het grote witte gebouw in de hoogte waar Anton heendwaalt om er een jong meisje te ontmoeten dat hij weer verlaten zal - hij heeft immers vleugels -, dan geloven wij vast aan de gave van deze auteur werk te scheppen van blijvende waarde.
19 oktober 1946