Eerbewys aan mynen Vriend den rechtsgeleerden heer G. de Moerloose, te Gent,
verheven tot het Koninklyk Ridderorder van den Nederlandschen Leeuw, ten jaare 1817.
Gy, tot het Ridderschap geroepen door uw Vorst,
Gy, schrander lid van Vlaandren's Staaten,
Aanvaard de huld eens' vriends door blydschap uitgelaaten:
Laat hem U drukken aan zyn' borst!
Uw groot vernuft, o Vriend! steeg tot des Vorsten troon,
Gy wierd tot d'Adelstand verheven:
Uw Naam wierd in het boek der Ridderen geschreven,
Hun Eerelint moest zyn uw loon.
[pagina 310]
[p. 310]
Doch - blyf, als eertyds, weeuw en weezens toeverlaat,
o Deugdenryke Moereloose!
Wreek regt en deugd: maar strek tot geessel van de booze,
En leef tot nut van Kerk en Staat.
Uw roem, o Ridder! zal nooit slyten uit 't gedacht,
Nauw kan myn Nymf haar' grootheid maalen:
Moog thans uw waarde Naam, omglansd van heldre straalen,
Veredlen uw geëerd geslacht!
Hy, die door eigen waard' zyn zed'ge bakkermat
Weet roem- en eervol opteluistren,
Laat 's afgunst's bitse stem aan zyne ooren fluistren:
Nooit word zyn' Faam door gift bespat.
Uw' burgerwieg, daar Gy zagt 't eerste dagelicht,
Is thans geplaatst in d'Aadle Kringen;
Vergeefs wou lastertaal uw Naam zyn gloor ontwringen: