Aan het taal en dichtkunstlievend genootschap
Gekend onder de spreuk: ‘Geen kunst zonder nyd.’
Te Deynze, Ter gelegenheid van zynen luisterlyken Letterstryd, geopend den 29 Juny 1811.
Vind ik my thans ter Zaal der wakkre Deynzenaaren,
Gezeteld in den kring van Nèerland's Dichtrenstoet?
Staar ik op 't Broedertal 't geen, sints een reeks van jaaren,
Aan de edle Wetenschap zoo groote hulde doet?
O ja, gy wiegt, uit 't ruim verschiet, uw' Lauwerkroonen
Omstraald met 't glimmend goud van 't schittrend Eermetaal:
Gy vergt van onze Luit gewyde Bybeltoonen,
Daar Themis gulde waag wikt Kunst en Zegepraal.
[pagina 250]
[p. 250]
O, Deynzenaars! die groote dag is thans gekomen,
Dat ge in uw' schoot ontbiet de Broederen der Kunst;
Uw hartelyk begroet word juichend aangenomen:
Wy deelen, om te meest, in 't Schoon van uwe gunst.
Gy vraagt dat we Abraham op 't hoog Gebergte leiden
Daar Hy, in Gode's naam, slagtoffere zyn Wicht:
Hoe groot dit Voorwerp zy, wy zullen moedig stryden;
Moog daalen in onz' ziel een sprank van 't Godlyk licht!
Doch - wie dringt tot in t' pit van die verholentheden?
Wie weegt dat heilgeloof? wie schetst die g'hoorzaamheid?
Wie volgt, naar Moria, die Godgewyde schreden?
Wie zingt hoe zeer Natuur in 's Vaders boezem stryd?
Ja, Thare's waarde zoon! Gy, leidsman der Hebreeuwen!
Moogt ge eens uw blikken slaan op 't geen myn boezem zong!
O Gy! wiens waarde Naam dryft over tyd en eeuwen, -
Tuigd hoe myn' siddrend' hand myn' Harp een toon ontvrong.