De Aristarch van 't Y
(1998)–R.J.G. de Bonth– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.6.1 Definitie - omschrijvingDe laatste groep ‘Veranderlyke Woorden’ die Moonen in het eenendertigste kapittel van zijn spraakkunst aan de orde heeft gesteld, wordt gevormd door de ‘Deelwoorden’.Ga naar voetnoot1 Deze woordsoort wordt als volgt omschreven: De Deelwoorden [...] zyn Veranderlyke Woorden, die, van de Werkwoorden gesprooten, wel eenen Tyt uitdrukken, maer echter de eigenschap en Buiging der Naemwoorden volgen; en daerom Deelwoorden of Deelneemende Woorden geheeten worden, omdat zy iets van het Werkwoort, en iets ook van het Naemwoort deelachtigh zyn. Deelwoorden, die hun oorsprong vinden in de werkwoorden,Ga naar voetnoot2 worden door Moonen - conform de grammaticale traditie (vgl. Dibbets 1974: 123) - als een afzonderlijke categorie beschouwd. Hun naam hebben de participia volgens de grammaticus gekregen doordat zij met twee verschillende woordsoorten eigenschappen delen: het semantisch aspect tijd met de werkwoorden en het morfologisch aspect verbuiging met de naamwoorden. Ook Sewel heeft in zijn Nederduytsche spraakkonst de participia een afzonderlijk hoofdstuk toebedeeld. Een definitie heeft hij er niet van geboden. Wel heeft hij de Nederlandse term verklaard: Deelwoorden worden zo genoemd omdat zy aan de Werkwoorden deel hebben, en ook geboogen worden als de Byvoeglyke Naamwoorden Deze uitleg toont aan dat voor Sewel de band tussen deelwoorden en werkwoorden nauwer is dan voor Moonen. In tegenstelling tot Moonen zegt Sewel niet dat participia afgeleid zijn van de werkwoorden. Sterker nog, hij beweert dat de deelwoorden deel uitmaken van werkwoorden, er eigenschappen mee delen. Het is niet ondenkbaar dat Ten Kate zich bij het behandelen van het deelwoord heeft laten inspireren door Moonens spraakkunst: zowel wat betreft de inhoud als de volgorde van de geboden informatie bestaan er duidelijke parallellen tussen de uitspraken van beide taalkundigen: Het Participium (ofte Deelwoord) is afgeleid van een Verbum, en sluit in zin eene bepaelde of onbepaelde tijd en dadelijkheid in, zonder opzigt van <zonder acht te slaan op> Persoon, dog betreklijk op een Zaek: hierom word het in de Valbuigingen (casus) behandelt en verandert, even gelijk een Adjectivum; en voert alzoo den naem van Deelwoord, als in zin en veranderinge deel hebbende aen de eigenschap van het Verbum en 't Adjectivum teffens, en zijnde in dezen opzigte een zeker Adjectivum Verbale, ofte Bedrijvend Bijnaem-woord.Ga naar voetnoot3 Evenals Moonen heeft Ten Kate geschreven dat de deelwoorden afgeleid zijn van de werkwoorden, dat ze - als de werkwoorden - een tijd uitdrukken, dat ze net als bijvoeglijke naamwoorden verbogen worden en dat ze zo heten omdat ze met het werkwoord én met het bijvoeglijk naamwoord kenmerken gemeenschappelijk hebben. Heeft Moonen slechts geconstateerd dat deelwoorden de eigenschap verbuiging met de adjectieven delen, Ten Kate | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft daarnaast verklaard waarom dit accidens ook aan de participia eigen is: deelwoorden hebben geen subject - het zijn zogenaamde nominale vormen van het werkwoord (vgl. Dibbets 1974: 123) - maar zijn ‘betreklijk op een Zaek’.
Huydecoper heeft in de Proeve geen definitie gegeven van wat hij ‘het Participium of Deelwoord’ (1730: 573) noemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.6.2 EigenschappenIn de omschrijvingen die Moonen, Sewel en Ten Kate van het deelwoord hebben gegeven, treffen we steeds twee accidentia aan die het participium deelt met enerzijds de naamwoorden - casus - en anderzijds de werkwoorden - tempus. Behalve deze eigenschappen worden in de genoemde werken ook de accidentia genus, comparatio en compositio aan de orde gesteld. Op de twee laatste eigenschappen zal hier niet worden ingegaan, omdat Huydecoper hierover in de Proeve geen mededelingen heeft gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.6.2.1 GenusHet accidens genus is niet uitsluitend voorbehouden aan het naamwoord, maar behoort eveneens tot de eigenschappen van het werkwoord. Aangezien deelwoorden met beide woordsoorten overeenkomst vertonen, zal hier eerst het verbale en vervolgens het nominale accidens genus ter sprake worden gebracht. Hoewel Moonen ten aanzien van het accidens genus drie soorten werkwoorden heeft onderscheiden - ‘Bedryvende, Lydende, en Onzydige’ (1706: 163) -, zijn de daarvan afgeleide participia door hem in slechts twee groepen onderverdeeld: ‘Werkende en Lydende’ deelwoorden (1706: 235).Ga naar voetnoot4 Evenals Moonen heeft Sewel het accidens genus bij de deelwoorden anders uitgewerkt dan bij de werkwoorden: de werkwoorden worden verdeeld in ‘Bedryvende, Lydende, en Geenerleye’ (1708: 125), terwijl de deelwoorden ‘Bedryvende’ danwel ‘Lydende’ zijn (1708: 176). De verbale geslachten ‘Bedryvend’ en ‘Lydend’ zijn door hem gekoppeld aan het accidens tempus. Zo drukken de ‘Tegenwoordige’ deelwoorden volgens Sewel een ‘Bedryvende’ (Slaande) en de ‘Verleedene’ deelwoorden een ‘Lydende’ zin uit (Geslagen): één tijd wordt verbonden met één geslacht. Ten Kate heeft op bladzijde 513 van het eerste deel van zijn Aanleiding opgemerkt dat het perfectum in het Nederlands bestaat uit een vorm van het werkwoord hebben en ‘'t Particip: Praeterit: van 't begeerde Verbum Activum, of zo men 't anders gelieft te noemen, bij 't Participium Passivum’.Ga naar voetnoot5 Net als Sewel heeft Ten Kate hier een link gelegd tussen het accidens tempus en het ‘Genus Verborum’ (1723, I: 328). De term ‘Participium Passivum’ impliceert de actieve pendant ‘Participium Activum’, maar deze wordt in de Aenleiding niet aangetroffen. Huydecoper heeft in een aantekening over de spelling van de werkwoorden voorbeelden gegeven van ‘Lydende Deelwoorden’ (beswaart, versteurt [1730: 34]) en van ‘werkende deelwoorden’ (verkeerend, beminnend, loopend, strydend [1730: 36]). Vanwege het woord ‘werkende’ in plaats van ‘Bedryvende / Bedrijvende’ herinnert Huydecopers tweedeling aan die van Moonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na deze korte bespreking van het verbale genus volgt in deze paragraaf het nominale genus. Aangezien deelwoorden soms ‘den aert van Byvoeglyke Naemwoorden aenneemen, en voor de Zelfstandige in de Samenvoeginge gestelt worden’ (1706: 235-236; vgl. 1706: 243) en dan overeenkomstig de nomina verbogen worden, heeft Moonen paradigma's geleverd van het tegenwoordig deelwoord Hoorend met een mannelijk, een vrouwelijk en een onzijdig woord, eerst met het onbepaald en vervolgens met het bepaald lidwoord. Met betrekking tot de attributief gebruikte verleden deelwoorden die uitgaan op -en - het betreft uitsluitend deelwoorden van wat wij sterke werkwoorden noemen - heeft Moonen in het twaalfde kapittel meegedeeld dat deze ‘de N in het Vroulyk Geslacht’ verwerpen: ‘eene Gedwonge, Gevange, Gebonde jongkvrou’ (1706: 51).Ga naar voetnoot6 Het deelwoord blijft echter ‘Onveranderlyk’ (1706: 235), wanneer het geen element vormt van een substantiefgroep en zich niet gedraagt als adjectief.Ga naar voetnoot7 Sewel heeft expliciet vermeld dat de deelwoorden ‘ook in de Geslachten onderscheyden’ worden (1708: 176). Aan de hand van enkele paradigmata heeft hij laten zien hoe de ‘Bedryvende’ deelwoorden in ‘'t Manlyk Geslacht’, ‘'t Vrouwelyk geslacht’ en ‘'t Onzydig Geslacht’ in het enkel- en het meervoud verbogen moeten worden als ze voorafgegaan worden door het bepaald lidwoord. Na een opmerking over de verbuiging van ‘Bedryvende’ deelwoorden in combinatie met het onbepaald lidwoord een, heeft Sewel schema's gepresenteerd van de declinatie van de ‘Lydende Deelwoorden’. Het paradigma van een ‘vrouwelijk’ deelwoord na de en dat van een ‘onzijdig’ participium volgend op een ontbreken. Het ‘mannelijk’ deelwoord daarentegen is met vier rijtjes - twee met het bepaald, twee met het onbepaald lidwoord - ruimschoots vertegenwoordigd. Sewel heeft het verleden deelwoord - vermoedelijk als reactie op Moonens Nederduitsche spraekkunstGa naar voetnoot8 - bij vrouwelijke substantieven niet willen onderscheiden van mannelijke en onzijdige woorden door er een -n af te halen, maar door er een e aan toe te voegen. De reden hiervoor heeft hij uiteengezet op bladzijde 178 en 179 van zijn grammatica: wie zal bestaan te schryven, Die Vrouw wierdt geslage? Immers moet het weezen Geslagen; 't welk dan te kennen geeft, dat men de n daar niet missen kan. Indien iemand hier tegen inbragte, dat men ook niet schryft, Die Vrouw is geslagene; dien zoud ik tót antwoord te gemoet voeren, dat de eygenschap onzer taale zulks niet toelaat: want men zegt Eene ryke Vrouw; maar wie zal daarom zeggen, die Vrouw is ryke? Hieruyt blykt het dan dat die laatste e in zulk een spreekwyze achterblyven moet. Hoewel hij dat niet met zoveel woorden gezegd heeft, zal Ten Kate ten aanzien van de deelwoorden drie genera onderscheiden hebben. Dat kan worden afgeleid uit de opmerking dat ‘de Participia die voor Adjectiva dienen, dezelfde beschouwingen, en gevolglijk dezelfde gevallen van verbuigingen onderworpen zijn, van wegen de gelijkheid van aert’ (1723, I: 328). Het lijdt haast geen twijfel dat Ten Kate aan bladzijde 51 van de Nederduitsche spraekkunst van Moonen dacht, toen hij ‘N.’ deed zeggen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl we hier van de Participia Passiva, of Praeterita Participii (men noeme het zoo men wil) gesprek hebben, valt mij in, dat ik bij sommige Schrijvers, en zelf bij zulke die roem hebben, en ook roem verdienen, voornaemlijk bij de hedendaegsche, veel of meestal vinde, dat ze die, wanneer ze op -EN uitgaen [...] en als ze Adjectivè komen, in de Verbogene Casus de N of NE agteraf ontnemen [...] dat mij gebrekkig te voren komt, dewijl aen onze Adjectiva eigen is, wel een E nae eisch van zaken aen te nemen, maer nooit een Grondletter agter af te werpen. De tweede aantekening op het derde boek van Vondels Herscheppinge heeft de verbuiging van het attributief gebruikte tegenwoordig deelwoord bij een onzijdig zelfstandig naamwoord tot onderwerp. Volgens Huydecoper is het noodzakelijk dat men om te beginnen nagaat of de Deelwoorden, wanneerze voor een Zelfstandig Naamwoord gesteld worden, d.i. wanneerze de plaats van een Byvoegelyk bekleeden, alle de veranderingen van Geslachte en Buiginge, gelyk de Byvoegelyken, mede ondergaan; of niet. Maar aan een nader onderzoek heeft de Amsterdamse taalgeleerde die vraag niet onderworpen; voor hem was het namelijk een uitgemaakte zaak: Ons dunkt, dat het zelfs niet in twyffel behoorde getrokken te worden, of de Deelwoorden, staande in de plaatse van een Byvoegelyk, moeten ook, zonder eenige uitzonderinge, gelyk de Byvoegelyken gebruikt worden. Huydecoper heeft de gelegenheid te baat genomen om de voorschriften van Ten Kate, Hooft en Van Hoogstraten enerzijds en de schrijfpraktijk van Vondel anderzijds te vergelijken met zijn eigen opvattingen. Om een onontwarbaar kluwen van regels te vermijden is op basis van expliciete gegevens uit de betreffende aantekening uit de Proeve in de twee onderstaande tabellen door middel van plussen en minnen aangegeven wanneer het bijvoeglijk naamwoord respectievelijk het deelwoord vóór een enkelvoudig onzijdig zelfstandig naamwoord (in de eerste naamval) wèl een buigings-e krijgt en wanneer deze letter ontbreekt. Met ‘op zichzelf’ in de eerste kolom wordt bedoeld dat het adjectief respectievelijk het deelwoord niet wordt voorafgegaan door een lidwoord of een voornaamwoord (b.v. mooie bomen, bloeiende bomen). Waar een plusteken noch een minteken staat, ontbreekt de informatie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze tabel kunnen we bijvoorbeeld afleiden dat Vondel ‘een groeiende wout’ goed Nederlands vond - zoals blijkt uit vers 37 van het tweede boek van zijn Herscheppinge: ‘Hier stont een groeiende en noit afgehouwen wout’ -, terwijl Van Hoogstraten en Huydecoper beiden van mening waren dat men ‘in goed Duitsch’ zegt: een groeiend wout (vgl. 1730: 190). David van Hoogstraten heeft bij de voorbereiding van de tweede druk van Vondels vertaalde Herscheppinge, die in 1703 het licht zag, herhaalde malen in de tekst ingegrepen om hem in overeenstemming te brengen met zijn eigen taalregels. Huydecoper was hierin veel terughoudender. Zo heeft hij in Vondels tekst myne leeven en een groeiende woud niet vervangen door myn leeven en een groeiend woud, omdat hij had bevonden dat de varianten met een buigings-e vroeger normaal Nederlands waren.Ga naar voetnoot9 De vormen met -e mogen we schrijvers uit voorgaande eeuwen volgens Huydecoper dan ook niet zo zwaar aanrekenen. Het zou echter anders zijn, wanneer zy in den tegenwoordigen [tyd] geschreeven hadden. gelyk wy ook deezen misslag [t.w. een groeiende wout, RdB], dienwe hier in Vondel berispen, moeten verbeteren, niet in Vondels, maar in onze eigene werken In tegenstelling tot het deelwoord laat Vondel een adjectief bij een neutrum na het onbepaald lidwoord een wèl onverbogen: ‘uw laf en suffende gemoet [cursivering van mij, RdB]’ (1730: 192).Ga naar voetnoot10 Wanneer een adjectief een bijzonderheid te kennen geeft van een onzijdig zelfstandig naamwoord en voorafgegaan wordt door het bepaald lidwoord het, een bezittelijk voornaamwoord of een aanwijzend voornaamwoord, neemt het bijvoeglijk naamwoord volgens Ten Kate een buigings-e aan (bijvoorbeeld het zoete kind).Ga naar voetnoot11 Op het punt van de verbuiging van het adjectief bij een neutrum na een bezittelijk voornaamwoord is Huydecoper het ‘met dien Taalgeleerden Schryver’ volstrekt niet eens. Hij wil het bijvoeglijk naamwoord in dat geval onverbogen laten,Ga naar voetnoot12 waarbij hij zich beroept op het taalgebruik van Vondel die - zo blijkt uit de daaropvolgende voorbeelden - ‘nergens de Byvoegelyke,Ga naar voetnoot13 en alleen de Deelwoorden op die wyze’ gebruikt (1730: 192). Maar omdat Huydecoper - in afwijking van Vondels schrijfpraktijk - deelwoorden op gelijke wijze wil verbuigen als bijvoeglijke naamwoorden wanneer de eerste zodanig gebruikt worden, heeft hij de volgende regel opgesteld: Wy oordeelen dan, datmen na de Pronomina Possessiva, als Myn, Uw, Zyn, enz. de E zo wel van achter de Bynaam- als Deelwoorden onveranderlyk moet wegwerpen. Uit de onderhavige aantekening blijkt nergens dat Huydecoper over de verbuiging van de deelwoorden de spraakkunsten van Moonen en Sewel heeft geraadpleegd. Toch zal hieronder worden stilgestaan bij de opvattingen die Moonen en Sewel over deze kwestie verkondigd hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervullen participia dezelfde functies als adjectiva, dan worden zij volgens Moonen ‘als andere Byvoeglyke Naemwoorden, naer de Geslachtwoorden EEN en DE gespelt en verandert’.Ga naar voetnoot14 Om die reden krijgen de tegenwoordige deelwoorden vóór onzijdige substantieven in de eerste naamval na het ‘Nietbepaelende Geslachtwoort Een’ geen buigings-e: Een Hoorend Kint,Ga naar voetnoot15 maar wel een buigings-e na het ‘Bepaelende Geslachtwoort’: Het Hoorende Kint (1706: 236).Ga naar voetnoot16 In dat geval krijgen ook verleden deelwoorden een -e.Ga naar voetnoot17 Ook Sewel heeft er in zijn grammatica op geattendeerd dat het voor de verbuiging van het tegenwoordig deelwoord verschil uitmaakt of er een onbepaald dan wel een bepaald lidwoord aan voorafgaat. In het eerste geval blijven de ‘Deelwoorden van 't Onzydig Geslacht’ in de nominatief altijd onverbogen (Een Vliegend Vogeltje), in het tweede geval is de vorm zonder -e blijkens het door Sewel opgestelde paradigma (Het Verwoestend Vólk) het gebruikelijkste, al voegt men na het aan het participium wel eens een buigings-e toe: Het Vliegende Vogeltje (1708: 177-178). In de volgende tabel heb ik de door Huydecoper opgestelde regels over de verbuiging van het (tegenwoordig) deelwoord afgezet tegen de regels van Moonen en Sewel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.6.2.2 TempusWat het accidens tempus betreft heeft Moonen ten aanzien van het deelwoord drie tijden onderscheiden: volgens hem kunnen participia ‘de Tegenwoordige, Verleeden, en Toekoomende’ tijd uitdrukken (1706: 235). Door deze eigenschap te koppelen aan het accidens genus (zie 7.6.2.1), zijn er in totaal zes verschillende combinaties mogelijk. In het eenendertigste hoofdstuk heeft Moonen voorbeelden geleverd van vijf vormen; het daar ontbrekende voorbeeld van het werkend deelwoord van de verleden tijd heb ik aangevuld met behulp van een paradigma uit kapittel 24 (1706: 169):
Sewel (1708: 176) heeft in het hoofdstuk ‘Van de DEELWOORDEN’ onderscheid gemaakt tussen ‘Tegenwoordige’ en ‘Verleedene’ deelwoorden. Deze tweedeling strookt niet met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat hij eerder in zijn spraakkunst bij de behandeling van de werkwoorden had gezegd. De aldaar gepresenteerde paradigmata wijzen ondubbelzinnig uit dat Sewel wel degelijk ook een participium futurum onderkend heeft (1708: 148 en 154):
Ten Kate heeft bij de bespreking van de ‘Tijd-deelingen van de Verba in 't Algemeen’ (1723,I: 531) geen drie maar vier actieve vormen van het participium genoemd. Naast het onvoltooid verleden deelwoord (Praeterit:) heeft hij namelijk ook melding gemaakt van de voltooide pendant (Plusquamperf:):
In tegenstelling tot Moonen en Sewel heeft Ten Kate expliciet vermeld dat het participium futurum een samengestelde vorm is. Het is opmerkelijk dat de vier tijden van het passieve participium bij Ten Kate niet geheel overeenstemmen met die van het actieve deelwoord. Dat komt doordat hij bij de passieve vormen niet het verleden maar het toekomende deelwoord in een onvoltooide en een voltooide vorm opgesplitst heeft:
De enige opmerking uit de Proeve die betrekking heeft op het accidens tempus, is te vinden op bladzijde 385. Daar heeft Huydecoper opgemerkt dat voor velen het werkwoord ervaaren alleen bekend is via ‘het Deelwoord des verleedenen tyds’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.6.2.3 CasusWat de verbuiging betreft gedragen de deelwoorden zich als naamwoorden; de verbuiging van de naamwoorden is besproken in 7.3.9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.6.3 Tot besluitEvenals zijn tijdgenoten zag Huydecoper deelwoorden als een afzonderlijke woordsoort; pas vanaf het begin van de negentiende eeuw verliest het deelwoord deze status. Over het deelwoord wordt in de Proeve weinig informatie geboden. De enige eigenschap van het deelwoord waaraan Huydecoper enige aandacht heeft geschonken is genus of geslacht, meer specifiek het nominale genus. Belangrijk was voor hem de vraag of bijvoeglijk gebruikte deelwoorden op dezelfde wijze verbogen worden als bijvoeglijke naamwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na bestudering van het taalgebruik van Vondel en na vergelijking van de regels die hij had aangetroffen in grammaticale geschriften laat hij weten dat deelwoorden, wanneer ze in de plaats komen van bijvoeglijke naamwoorden, zonder enige uitzondering als adjectieven moeten worden verbogen. |
|