De Aristarch van 't Y
(1998)–R.J.G. de Bonth– Auteursrechtelijk beschermd6.11 Tweeklanken en drieklankenTegenwoordig omschrijven we een tweeklank als een klank die ontstaat wanneer twee klinkers (of halfvocalen) in één lettergreep geleidelijk in elkaar overgaan. Voorbeelden van tweeklanken zijn au, ei, ui, ou. Enkele eeuwen geleden had de term tweeklank een ruimere betekenis; hij was eveneens van toepassing op een lange monoftong die met twee - al dan niet verschillende - lettertekens wordt gespeld.Ga naar voetnoot70 In de Nederduitsche spraekkunst van Arnold Moonen worden ‘Tweeklanken’ gedefinieerd als ‘twee Korte Klinkeren, die, van een byzonder en verscheiden geluit, wanneer zy alleen staen, in de samenvoeginge het geluit der twee gevoegde Klinkeren al smeltende tevens uitspreeken’ (1706: 30-31). Tot de tweeklanken behoren in het Nederlands volgens Moonen de ai, au, ei, eu, oe, ou en de ui. De ae en de ie rekent hij er niet toe, aangezien zij een verlengde a respectievelijk een verlengde i representeren. Naast de tweeklanken onderscheidt Moonen een zestal zogenaamde ‘Drieklanken’. Deze klanken worden gerealiseerd wanneer ‘drie Klinkletters, die van eenen verscheidenen klank zyn, wanneer zy alleen en op zich zelfs staen, samengevoegt, en tot een geluit vereenigt’ worden (1706: 31). Voor Moonen vormen de aei, aeu, eeu, ieu, oei en de ooi de categorie drieklanken. Strikt genomen voldoen eeu en ooi niet aan Moonens definitie van een drieklank: zij zijn immers niet samengesteld uit drie klinkers ‘die van eenen verscheidenen [cursivering van mij, RdB] klank zyn’. Dat Moonen ze toch bestempelt als drieklanken, lijkt erop te wijzen dat uiteindelijk voor hem het aantal lettertekens als indelingscriterium bepalend is geweest. Schaars (1988: 101) merkt dan ook terecht op dat Moonen amper een aanknopingspunt biedt voor klankmatige aspecten om onderscheid te maken tussen twee- en drieklanken. Net als Moonen spreekt Sewel (1708: 3) over ‘Tweeklanken’ en ‘Drieklanken’, maar anders dan bij zijn voorganger treffen we bij hem geen omschrijving van de genoemde termen aan; Sewel volstaat met een opsomming van klanken die van één van beide categorieën deel uitmaken. Tweeklanken zijn voor hem de aa, ae, ai, ee, ey, eu, ie, oe, oo, ou, uu en de uy, tot de drieklanken rekent Sewel de aai, aau, eeu, ieu, oei en de ooi. Meer nog dan bij Moonen lijkt het verschil tussen twee- en drieklanken bij Sewel gebaseerd te zijn op het aantal lettertekens: indien we in het schrijven van een woord twee letters nodig hebben om een klinkergroep te spellen, dan is er sprake van een tweeklank, zijn dat er drie dan hebben we te maken met een drieklank. | |
[pagina 136]
| |
In de Proeve komt de taalkundige term drieklank niet voor. Naar een definitie van het begrip tweeklank zal men in dit boek eveneens tevergeefs zoeken. Toch kunnen we op basis van verscheidene aantekeningen opmaken welke klinkercombinaties Huydecoper zeker als tweeklanken beschouwt. Zo schrijft hij op bladzijde 286 van de Proeve dat de y tegenwoordig eenzelfde klank vertegenwoordigt als de i ‘wanneer zy in de tweeklanken achter een' anderen Klinker volgt, als in weide of weyde, waait of waayt, noit of noyt’. De voorbeelden in dit citaat laten zien dat Huydecoper ei/ey, aai/aay en oi/oy als tweeklanken beschouwt. Verder valt er uit af te leiden dat Huydecoper niet louter afging op het aantal lettertekens. Zou dat wèl het geval zijn, dan zou hij de woorden waait en waayt niet in het rijtje voorbeelden hebben opgenomen. De lijst met tweeklanken kunnen we aanvullen met de ie, die op pagina 318 van de Proeve als zodanig aangemerkt wordt.
Bij gebrek aan gegevens uit de Proeve is niet met zekerheid vast te stellen welke combinaties van klinkers voor Huydecoper nog meer tweeklanken (of drieklanken) waren. Daarom is ervoor gekozen in de onderstaande paragrafen niet alleen de - vier - tweeklanken te behandelen die Huydecoper met deze term heeft aangeduid, maar ook aandacht te schenken aan klinkercombinaties die Moonen en/of Sewel twee- dan wel drieklanken noemen en waarover Huydecoper in de Proeve informatie heeft geboden. | |
6.11.1 AA/AEHuydecoper geeft op bladzijde 154 van de Proeve toe zich erover te verwonderen dat Vondel ae in plaats van aa spelt in wat wij gesloten lettergrepen noemenGa naar voetnoot71 en ‘dat Vondel, op het voorbeeld van den grooten Hooft, zich niet verbeterd hebbe, toen zyn oordeel op het scherpste was, en hy zo veel andere misstallen der Ouden ontdekte, en, door zyn voorbeeld, geheel en al uitbande’. Hooft spelde namelijk in eerste instantie ae, vanaf 16 september 1641 ging hij over tot vormen met aa.Ga naar voetnoot72 Zou Vondel daadwerkelijk overgegaan zijn tot het spellen van aa, dan zouden talrijke andere auteurs die zich naderhand sterk hebben gemaakt voor ae, hem hierin naar de mening van Huydecoper vermoedelijk zijn gevolgd. Dat Ten Kate in zijn onvolprezen Aenleiding (1723) de schrijfwijze ae in plaats van aa heeft gebezigd, verbaast Huydecoper hogelijk.Ga naar voetnoot73 Te meer omdat Ten Kate volgens Huydecoper ‘het onderscheid van den klank der letteren, op een hairbreed na, heeft weeten uit te | |
[pagina 137]
| |
meeten’ en bovendien zelf ergens toegeeft dat ‘de klank van Aa zuiverer is dan die van Ae, 't welk een gemengde klank is’ (1730: 154).Ga naar voetnoot74 Huydecoper vindt dat Jacobus Nylöe zich ‘niet kwaalyk’ over de aa/ae-kwestie heeft uitgelaten en hij verwijst zijn lezers dan ook naar de - zo blijkt - tweede druk van diens Aanleiding tot de Nederduitsche taal uit 1707. Nylöe schrijft op de door Huydecoper aangeduide plaats het volgende: Men schryft nu doorgaans aa voor ae, als in staan, gaan, raat, daat, enz. welke verdubbeling van de a ik beter keure dan ae, staen, gaen, raet, daet, omdat twe vocalen van enen klank sterker en helderder luiden dan twe van verscheide klanken, die lichtelyk ineen smelten, en een tweklank worden Dit illustreert Nylöe vervolgens aan de hand van de Latijnse woorden Caesar, Naevia, aegrotus en aemulus. Deze worden volgens hem niet uitgesproken als Cesar, Nevia, egrotus en emulus, noch als Casar, Navia, agrotus en amulus. De ae representeert in de genoemde voorbeelden ‘enen klank uit a en e t'zamengesmolten, en het geluit van de Griekse h uitbrengende’ (1707: 37). Nylöe voert nog een ander argument aan, waarom men aa in plaats van ae moet spellen ter verdubbeling van de a.Ga naar voetnoot75 Als door het toevoegen van een e achter een a een verlengde a ontstaat, dan zou analoog hieraan een e achter een o of een u een verlengde o respectievelijk u opleveren, zodat men in plaats van boom en duur zou kunnen schrijven boem en duer. Maar aangezien de e in deze gevallen volgens Nylöe de o noch de u kan verlengen,Ga naar voetnoot76 ‘zo heeft men ook billyk voor ae twe aa ingevoert, die, gelyk snaren van enen toon, zuiverder geluit geven’ (1707: 37). | |
6.11.2 AAI/AEIZojuist hebben we gezien dat zowel door Moonen als door Sewel aei respectievelijk aai een drieklank wordt genoemd. Verder zijn we op grond van pagina 286 van de Proeve tot de conclusie gekomen dat Huydecoper aai of aay beschouwde als een tweeklank (zie 6.11). | |
6.11.3 AI/AYVan de tweeklanken die Moonen (1706: 31) opsomt, eindigt er geen enkele op een y. Dit wekt geen bevreemding: voor hem ontstaan tweeklanken door samenvoeging van ‘twee Korte Klinkeren’. De klinker y is echter altijd lang (1706: 19) en kan derhalve nooit deel uitmaken van een tweeklank. Over de tweeklank ai deelt Moonen weinig mee; hij beperkt zich slechts tot een opsomming van vijf woorden waarin de ai voorkomt. Sewel (1708: 9) zegt dat ai ‘weinig te passe’ komt en noemt vervolgens enige woorden waarin het teken ‘by sommige’ wordt gebruikt. | |
[pagina 138]
| |
Op bladzijde 61 van de Proeve geeft Huydecoper te kennen dat hij de in zijn dagen gebruikelijke spelling clay minder goed vindt dan de schrijfwijze cley. Dat het beter is om ey dan ay te spellen, herhaalt Huydecoper op pagina 396 van zijn boek. Als reden geeft hij hiervoor op dat ‘de Oude Vlaamsche Schryvers, by de welken het zuiverste Neerduitsch moet gezocht, en kan gevonden worden, altyd schreeven ey, en deezen tweeklank noit vermengd hebben met ay’. Van deze verwarring kon trouwens onmogelijk sprake zijn, omdat Huydecoper enige zinnen tevoren in dezelfde aantekening schreef dat de Ouden de spelling van ay niet kenden. Bij Hooft komt deze spelling daarentegen veelvuldig voor. Het gebruik van de ay heeft deze naar de mening van Huydecoper geleerd van de rederijkerskamer In Liefde Bloeyende, die in de Twe-spraack de notatie ay voorschrijft.Ga naar voetnoot77 In dezelfde aantekening spreekt Huydecoper het vermoeden uit dat de spelling ay zijn oorsprong vindt in het dialect van Amsterdam, omdat men in deze stad ‘voor den Schreierstooren, in een' ouden steen, noch leest, Schrayershouck: enz.’ (1730: 396).Ga naar voetnoot78 Huydecoper schijnt het niet noodzakelijk geoordeeld te hebben om in te gaan op het verschil in spelling tussen ai en ay en hetzelfde kan worden gezegd ten aanzien van de spellingen ei en ey. Hij is in dezen dezelfde mening toegedaan als bijvoorbeeld de Twe-spraack (1584: 34), waarin wordt gesproken over ‘ei óf ey’ en ‘ai óf ay’.Ga naar voetnoot79 | |
6.11.4 EI/EYIn de vorige paragraaf hebben we gezien dat Huydecoper zich weinig gelegen liet liggen aan het onderscheid tussen ei en ey. Elders in de Proeve maakt hij duidelijk dat hoewel sommigen aan het eind van bepaalde tweeklanken een y in plaats van een i verkiezen, hij zelf van mening is dat ‘de i daar genoegsaam den vereischten klank uitdrukt’ (1730: 286-287).Ga naar voetnoot80 Huydecoper is het niet met Ten Kate eens dat het imperfectum van het werkwoord leggen - te weten leide - indertijd legde luidde. Deze verleden-tijdsvorm heeft Huydecoper namelijk nooit bij één van de ‘Oude Nederduitschen’ aangetroffen. Naar zijn mening is niet legde in leyde veranderd, maar leyde door een ‘zeer klein getal’ van Nieuwen gewijzigd in legde. Dat leide de oorspronkelijke imperfectumvorm is geweest, maakt Huydecoper op uit het taalgebruik van ‘Frank-Teutsche Schryvers’, die gewoon waren legita als imperfectum te bezigen. Na weglating van de g ontstond hieruit de vorm leita, die zich in het Nederlands tot leide ontwikkelde, ‘op de zelfde wyze [...] als de Nederduitschen eislyk maakten van egislich’ (1730: 509-510).Ga naar voetnoot81 | |
[pagina 139]
| |
Het woord eislyk had Huydecoper in de Proeve al eerder ter sprake gebracht en wel in verband met het verschil in spelling tussen ei en y. Op pagina 354 schrijft hij dat we in het Nederlands naast de correcte vorm eislyk - en de spellingvarianten eyslyk, eyselyk, eysselick, eysselyck - ook ijsselick aantreffen. De Ouden kenden maar één spelling: zij schreven te allen tijde eislyk: ‘'t welk [...] het rechte woord is’ (1730: 353).Ga naar voetnoot82 Het woord ijsselick heeft volgens Huydecoper aan het eind van de zestiende eeuw zijn intrede gedaan: ‘want Plantyn 1573. heeft noch alleen Eysselick. maar Kiliaen, omtrent 25 jaaren jonger, heeft het beide’ (1730: 353).Ga naar voetnoot83 Huydecoper vindt het verbazingwekkend dat de verwarring tussen de ij en de ey alleen voorkomt in de woorden ijs en eys, ‘daar onze taal anders zo zuiver gebleeven is in het onderscheiden van ij en ey’.Ga naar voetnoot84 Als mogelijke verklaring voor de spelling ijsselick oppert Huydecoper dat men oordeelde dat het woord afgeleid was van ijs, ‘het welk ook schyn heeft’. Dat echter alleen eislyk correct gespeld is, blijkt daaruit ‘dat deeze twee letteren slechts eene verkorting zyn van Egi’ (1730: 354). Een ander voorbeeld waaruit blijkt dat er onzekerheid bestaat over de spelling van de ‘lettergreep’ ijs/eys, is het woord ijzerkruid. Ten onrechte staat Kiliaen volgens Huydecoper naast ijserkruyd de vorm eysen-kruyd toe.Ga naar voetnoot85 In het woordenboek van Plantijn is alleen ijser-kruydt gelemmatiseerdGa naar voetnoot86 en dat is de enig juiste spelling, ‘want isen [niet eisen] was oudstyds 't geen nu is yzer’ (1730: 354).Ga naar voetnoot87 | |
6.11.5 EU/UEIn het uit 1514 stammende geschrift met de titel Tscep vol Wonders komt het woord prues ‘preuts’ voor. Dit woord gaf Huydecoper aanleiding tot de opmerking dat het geschreven is ‘op de wyze van veelen der Ouden, die den klank van eu uitdrukten door ue’. De spelling ue wordt volgens Huydecoper in de Twe-spraack op pagina 38 ‘met zeer ongegronde redenen’ gepropageerd (1730: 437). Welke redenen werden er in deze eerste gedrukte spraakkunst van het Nederlands gegeven? Op de door Huydecoper aangeduide plaats komen we twee argumenten tegen. Men stelt dat woorden als dueghd, vrueghd, jueght, sueren, zueren en trueren met ue moeten worden gespeld ‘na het oude gebruyck’. Een ander argument dat voor de spelling ue wordt aangevoerd is dat in het Hoogduits en in het Latijn de eu blijkens de woorden Hóóghteutsch respectievelijk neuter ‘tót een ander gheklanck’ gebruikt wordt dan waarvoor men in het | |
[pagina 140]
| |
Nederlands ‘blykende by oude schriften’ de spelling ue bezigden.Ga naar voetnoot88 Huydecoper wijst er vervolgens op dat de woorden preitii en preiter van dezelfde oorsprong zijn als preutsch, waarbij hij refereert aan Mylius' Archaelogus Teuto (1717). Mylius verklaart preitii met ‘preuitsheit’, en preiter met ‘preuits’, waarbij Huydecoper aantekent: ‘in deeze manier van Spelling, Preui, nu met reden afgedankt, schynen zich te vereenigen het oude Prei van Kero, Pruy van Plantyn en Kiliaen, en het tegenwoordige Preu’ (1730: 438-439).Ga naar voetnoot89 Op pagina 503 van de Proeve noemt Huydecoper enkele woorden die door sommigen met ee en door anderen met eu worden geschreven. Uit het volgende citaat blijkt dat hij in dergelijke gevallen de variant met eu van de hand wijst: men maakt geen onderscheid tusschen sneuvelen, sneevelen en sneeven. het eerste [...] wordt, by misbruik, gezeid voor Sneevelen, evengelyk Leunen voor Leenen, [...] en speulen, beuzem, deuze, voor speelen, bezem, deeze Voor nadere informatie over leenen en leunen verwijst Huydecoper naar een aantekening bij vers 871 van het veertiende boek van Vondels Herscheppinge - ‘[...] hy ging, leunende voorover’. Daar lezen we dat de taalkundige Winschoten leende als Leids en leunde als Amsterdams bestempelde. Dit onderscheid is volgens Huydecoper ‘van weinig belang’, omdat men leunen ook aantreft bij tal van schrijvers die niet uit Amsterdam afkomstig zijn (1730: 554). Op de aangewezen plaats lezen we verder dat Huydecoper het niet waarschijnlijk acht dat de vorm leunen door de Ouden is gebruikt: het woordenboek van Plantijn kent alleen lenen als trefwoord, terwijl dat van Kiliaen zowel lenen als leunen heeft (1730: 556). Hij adviseert iedereen die zuiver Nederlands wenst te bezigen, om altijd leenen te schrijven, ‘dat in den tyd der verwarringen kwaalyk verwisseld is aan Leunen’.Ga naar voetnoot90 | |
6.11.6 IEIn de door Vondel gebezigde spelling merri, oli en leli kan Huydecoper zich niet vinden. Deze woorden dienen volgens hem aan het eind met ie gespeld te worden (1730: 271). Om dezelfde reden zou Vondel er naar de mening van Huydecoper beter aan hebben gedaan om spongie in plaats van spongi te schrijven (1730: 39). Aan de hand van zeven voorbeelden toont Huydecoper aan dat de Ouden woorden als merrie niet - zoals Vondel - met i maar met ie besloten: ystorie, historie, glavie, possessie, tralie, provincie en gracie. Deze schrijfwijze komt volgens Huydecoper ‘met de uitspraak der woorden volkomen overeen: waarom wy ons ook daaraan houden’ (1730: 271). Dit alles speelt hem in de kaart bij het bepalen van de afleiding van het woord Liverey. Bij de uitgebreide bespreking van dit woord beweert Huydecoper namelijk dat het volstrekt onmogelijk is dat Liverey van dezelfde oorsprong is als Lievery. Dat zou namelijk strijdig zijn met ‘het gebruik der Ouden, die noit, in eenig woord, den Tweeklank Ie, en den Klinker I verwisseld hebben: maar zeer dikwils I en Y, gelyk ook I en E’ (1730: 318). | |
[pagina 141]
| |
Dat er bij de Ouden een wezenlijk onderscheid in klank bestond tussen de Ie en de I, blijkt volgens Huydecoper uit een vergelijking van de volgende woordparen, ‘waarin noit Ie en I verwisseld zyn’: zieden (‘kooken’) en ziden (‘zyden’); lieden (‘menschen’) en liden (‘lyden’); lieven (‘minnen’) en liven (‘lyven’); wiele (‘rad’) en wile (‘wyle’); dienen en dinen; die en di; wie en wi; zie en zi (1730: 318). Deze en andere voorbeeldenGa naar voetnoot91 wijzen uit dat ‘de i aan het einde [lees: van een lettergreep, RdB]’ bij de Ouden tegenwoordig wordt uitgedrukt door middel van een verlengde i, dat wil zeggen een y of een ij. Over de klankwaarde van de ie deelt Huydecoper mede dat deze zich ten opzichte van de i en de ij verhoudt als de oe ten opzichte van de o en de oo (1730: 271). Van deze opmerking worden we nauwelijks iets wijzer, omdat de Proeve geen informatie biedt over de klankwaarde van de oe. | |
6.11.7 IEUIn vers 586 van het zesde boek van de Herscheppinge - ‘Zy eeren Itis dagh, die zyn geboort' vernuwt’ - schrijft Vondel vernuwt in plaats van vernieuwt. Hij hanteert deze spelling volgens Huydecoper ‘om 't Rym. anders schryft hy altyd vernieuwen’ (1730: 286). Bij de Ouden bestaan voor dit woord talloze schrijfwijzen, waarvan Huydecoper vervolgens enige voorbeelden geeft. | |
6.11.8 OEHierboven hebben we gezien dat de klank van de oe ten aanzien van de o en de oo eenzelfde positie inneemt als de ie ten opzichte van de i en de ij. Op pagina 482 van de Proeve merkt Huydecoper verder over de klinkercombinatie oe op dat deze door ‘Aalouden’ als Willeramus en Otfridus (zie 4.3.4) altijd wordt uitgedrukt door middel van het letterteken ua. De door Vondel gebezigde spelling reukeloos in de zin van ‘roekeloos’ - met eu in plaats van oe - wordt door Huydecoper van de hand gewezen. Hij beroept zich hierbij op het principe van de etymologie: ‘Reukeloos, is zonder reuk: Roekeloos, is zonder Roek, d.i. zonder Zorg’ (1730: 481). | |
6.11.9 OI/OYBij de bespreking van de y heben we gezien dat deze letter naar de mening van Huydecoper alleen in tweeklanken nog de klank van een i heeft, waarbij hij als voorbeeld onder meer de spellingvarianten noit en noyt geeft. Huydecoper spreekt bij deze woorden zijn voorkeur uit voor de notatie met een i in plaats van met een y (1730: 286; vgl. 6.10.6). | |
6.11.10 OUOp bladzijde 567 van de Proeve wijst Huydecoper erop dat bij de Ouden de spelling verflouwen - met ou - ‘gemeen’ is. In het achttiende-eeuwse Nederlands is deze schrijfwijze ‘verouderd’ en dient men het werkwoord met aau te spellen: verflaauwen. |
|