De Aristarch van 't Y
(1998)–R.J.G. de Bonth– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
6.10.1 AOp pagina 504 van de Proeve spreekt Huydecoper over ‘den helderen klank der A’, waarbij hij verwijst naar een aantekening op bladzijde 254. Op de aangegeven plaats lezen we echter niet dat de a een heldere klank heeft, maar dat de ‘drie letteren Kla, zeer bequaam zyn, om een helder geluid, dat tevens sterk is, uit te drukken’.Ga naar voetnoot43 Uit de gegeven voorbeelden - klaar, klappen, klateren, klank, klaroen - blijkt dat het voor Huydecoper geen verschil maakt of kla een open lettergreep is (klateren, klaroen) of een deel is van een gesloten lettergreep (klaar, klappen, klank). Het lijkt hem om het even te zijn of de a in de lettercombinatie kla - wat wij noemen - lang is (klaar, klateren, klaroen) of kort (klappen, klank). De heldere klank van de a plaatst Huydecoper tegenover het ‘doffe geluid der O’. Maakt Huydecoper op deze plaats melding van de oppositie helder-dof om een verschil in klank tussen twee verschillende vocalen - de a en de o - aan te geven, Moonen en Sewel gebruiken in hun respectieve grammatica's de tegenstelling helder-dof om te wijzen op verschillen in klank bij de uitspraak van één klinker.Ga naar voetnoot44 Als we de informatie die Huydecoper over de a (en de o) biedt, vergelijken met de gegevens die Moonen en Sewel over deze letter(s) verstrekken, dan zou men voorzichtig kunnen concluderen dat het Huydecoper er niet om te doen was een juiste beschrijving te geven van de klank die bepaalde letters bezitten, maar om dichters zich bewust te laten worden van de gevoelswaarde die het gebruik van bepaalde klanken met zich meebrengt. Dichters moeten zich volgens Huydecoper zoveel mogelijk bedienen van woorden waarvan de indruk die de klanken maken, in overeenstemming is met wat die woorden aanduiden.Ga naar voetnoot45 | |
6.10.2 EHuydecoper maakt in de Proeve gewag van drie soorten e's: de ‘enkele’ e, de ‘dubbele’ e en de ‘korte’ e. Wat betreft het onderscheid tussen de ‘enkele’ en de ‘dubbele’ e: Huydecoper wijst er op bladzijde 252 van de Proeve op dat Vondel in buitenlandse eigennamen gewoonlijk ‘onze enkele e’ spelt om de ligaturen oe en ae weer te geven (zie 6.8.4), terwijl Huydecoper op pagina 543 van dit boek te kennen geeft dat ‘de dubbele EE’ kenmerkend is voor de verleden tijd van werkwoorden die in de tegenwoordige tijd ‘de dubbele IJ’ hebben. Hieruit volgt dat de oppositie enkel-dubbel met betrekking tot de e slechts aanduidt of in een zeker woord de e met één dan wel met twee (identieke) lettertekens wordt geschreven. Of het begrippenpaar enkel-dubbel voor Huydecoper synoniem is aan de tegenstelling kort-langGa naar voetnoot46 | |
[pagina 130]
| |
valt bij gebrek aan gegevens in de Proeve niet op te maken. Belangrijke informatie over de ‘korte’ e biedt Huydecoper op bladzijde 318 van de Proeve, waar we lezen dat bij tal van woorden in de spelling ‘de korte E, die den Uitgang voorgaat, onverschillig kan uitgelaaten worden, of niet’, zoals blijkt uit het naast elkaar voorkomen van de woorden levering en levring, woekeraar en woekraar, geheugenis en geheugnis, trouweloos en trouwloos, eerelyk en eerlyk, leveren en levren, en liverei en livrei. Overigens mag deze e uitsluitend worden weggelaten, als de daaropvolgende uitgang kort is, waarbij kort de betekenis ‘niet sterk geaccentueerd’ lijkt te dragen.Ga naar voetnoot47 Vóór een lange uitgang als -ryGa naar voetnoot48 kan de korte e namelijk in geen geval worden weggelaten,Ga naar voetnoot49 waarvoor Huydecoper de volgende reden geeft: tusschen [...] twee lange greepen, moet komen eene korte, die der spreekende tonge tyd geeve, haare kracht, gespild in de uitspraake van het zaakl. deel,Ga naar voetnoot50 te hervatten in die van den uitgang Ry Het heeft er alle schijn van dat Huydecoper met ‘de korte E’ in dit verband doelt op de ongeaccentueerde klank die wij tegenwoordig sjwa noemen.Ga naar voetnoot51 Naar aanleiding van vers 705 van het tweede boek van Vondels Herscheppinge - Op dat de boelschap uw rein water niet besmette - bespreekt Huydecoper uitgebreid een dichtkundig verschijnsel dat indertijd algemeen bekend stond als snede of snyding.Ga naar voetnoot52 Aan het slot van de betreffende aantekening noemt hij als één van de middelen om het gebrek aan snyding op te vangen, het aan het begin van een versvoet plaatsen van een eenlettergrepig woord dat in de uitspraak meer verbonden is met het vorige dan met het volgende woord. Een andere mogelijkheid om het niet voorkomen van snyding te compenseren, biedt de e: Onze Smeltklinker, de E, kan hier mede iets toebrengen: want daardoor smelten de woorden zelfs in malkander; en maaken dus ook een soort van verband tusschen twee voeten.Ga naar voetnoot53 Voorwaarde is wèl dat de uitspraak van de e in dergelijke gevallen ‘zacht’ is, want aan het eind van de eigennaam Niobé wordt de e volgens Huydecoper veel te scherp uitgesproken ‘om in een' volgenden klinker te konnen versmelten’ (1730: 272). Terloops merkt Huydecoper zonder nadere toelichting op dat hij de schrijfwijze ledikant voor ledekant afkeurt (1730: 282-283). | |
[pagina 131]
| |
6.10.3 IDat de uitspraak van de Nieuwen beduidend minder ‘zacht’ is dan die van de Ouden (zie 4.3.4), komt volgens Huydecoper doordat in de loop der jaren het aantal scherpe letters, waartoe de i ‘zekerlyk’ behoort, sterk is toegenomen (1730: 243). Over deze vocaal deelt Huydecoper elders in de Proeve mede dat zij ‘in gedaante en in klank, de scherpste onzer Klinkers is’ (1730: 504). De overtreffende trap ‘scherpste’ impliceert dat er ook minder scherpe klinkers bestaan. Dit wordt bevestigd door Huydecopers opmerking dat men in het Nederlands het diminutiefsuffix -kin van lieverlee ‘verzachtte’ tot -ken (1730: 12). Aangezien het enige verschil tussen de verkleiningsuitgangen -kin en -ken is gelegen in de klinker, moet de ‘verzachting’ van het diminutiefsuffix tot stand zijn gekomen door in plaats van een ‘scherpe’ i een minder scherpe e uit te spreken (en te spellen). Weliswaar weten we nu dat de e zachter is dan de i, maar niet hoe de e zich wat zachtheid betreft, verhoudt tot de andere klinkers. Met deze constatering zullen we genoegen dienen te nemen, want verdere mededelingen over de tegenstelling zacht-scherp doet Huydecoper met betrekking tot de klinkers in de Proeve niet.Ga naar voetnoot54 Bij de bespreking van de spelling van buitenlandse eigennamen hebben we gezien dat Huydecoper het advies geeft om namen van vrouwen niet te vernederlandsen wanneer de i voor de a ‘kort’ is. Omdat hiervan sprake is in de naam Lucretia is het naar de mening van Huydecoper beter om deze buitenlandse spelling over te nemen dan om te kiezen voor de vernederlandste vorm Lucresi (1730: 501; zie 6.8.4). Uit de mededeling dat de i in het omschreven geval ‘kort’ is, kunnen we afleiden dat de i in andere, niet nader aangeduide gevallen wèl ‘lang’ kan zijn. Huydecoper maakt niet alleen gewag van de korte i, hij spreekt ook over ‘eene verlengde i, dat is ij, of y’. Om de i aan het eind van woorden uit de taal van de Ouden weer te geven, worden in het achttiende-eeuwse Nederlands de ij en de y - aanvankelijk maakt Huydecoper geen onderscheid tussen deze twee tekens - gebruikt (1730: 271). Uit de aantekening bij vers 239 van het veertiende boek van Vondels Herscheppinge - ‘Hoe bang was my te moede! ik zwymde om uw gevaeren’ - kunnen we niet anders dan concluderen dat met de aanduiding ‘dubbele IJ’ hetzelfde wordt bedoeld als met ‘verlengde i’. Daar schrijft Huydecoper namelijk dat de werkwoorden bezwymen en zwymen - met een y dus - behoren tot een categorie werkwoorden die in de tegenwoordige tijd ‘de dubbele IJ’ hebben (1730: 543).Ga naar voetnoot55 Op bladzijde 209 van de Proeve merkt Huydecoper op dat Vondel in het algemeen smilten, maar zo nu en dan smelten schrijft. De wisseling van de e en de i is niet voorbehouden aan het woord smelten; dit verschijnsel is ook in vele andere woorden te bespeuren, zoals blijkt uit de varianten pen-pin, henne-hinne,Ga naar voetnoot56 schil-schel (1730: 210).Ga naar voetnoot57 In een aantekening over de etymologie van het woord livrei merkt Huydecoper zelfs met betrekking tot | |
[pagina 132]
| |
het bestaan van dergelijke varianten op: ‘daar is niets gemeener, dan de verwisseling deezer letteren E en I’ (1730: 327).Ga naar voetnoot58 | |
6.10.4 OBij de bespreking van de a hebben we al gezien dat de o anders dan de helder klinkende a ‘grof en dof’ is van klank (1730: 504). Dat door de o ‘een doffer geluid’ wordt voortgebracht dan door de a,Ga naar voetnoot59 had Huydecoper eerder al opgemerkt op pagina 254 van de Proeve. Hij illustreert dit met de woorden dof, bom, trommel, gedommel, rommelen, donder, waarbij opvalt dat de o steeds in een gesloten lettergreep voorkomt. | |
6.10.5 UHoewel de u en de l weinig op elkaar lijken, worden deze letters volgens Huydecoper vaak verwisseld. Zo was hem na bestudering van geschriften van de Ouden gebleken dat de vroegere spelling onvergouden, gewoud, schoud, soud, Soudaan en soudeersel was vervangen door de nieuwe schrijfwijze onvergolden,Ga naar voetnoot60 geweld, schuld, sold, Sultan en soldeeren. Omgekeerd geldt dat in woorden als gold, kold, bald, holden en old, die Huydecoper in geschriften van de Ouden heeft aangetroffen (1730: 125), de u de plaats van de l heeft ingenomen: goud, koud, boud, houden en oud.Ga naar voetnoot61 Huydecoper zegt dat men de werkwoordsvormen wilde en woude tegenwoordig ten onrechte opvat als twee verschillende woorden: ‘het is 't zelfde woord, byzonderlyk geschreeven’ (1730: 125). Voor hem waren wilde en woude - en naar alle waarschijnlijkheid ook de andere genoemde woordparen - slechts spellingvarianten.Ga naar voetnoot62 Hij had dus geen oog voor de klankenconstellatie maar lijkt alleen naar het schrift te kijken. | |
6.10.6 YWie nauwkeurig acht geeft op de spelling die Huydecoper in de Proeve bezigt, zal het wellicht opvallen dat er met betrekking tot het gebruik van de y en de ij een verschil bestaat tussen de opdracht, de voorrede en de beide registers aan de ene kant en de aantekeningen op de vijftien boeken van Vondels Herscheppinge en de verbeteringen daarop aan de andere kant. De verklaring voor dit verschillend gebruik geeft Huydecoper in het ‘Bericht wegens de letter Y’, dat te vinden is op bladzijde 644 van de Proeve. Omwille van de duidelijkheid zal hier echter eerst worden ingegaan op de informatie die door Huydecoper over de y in de aantekeningen en in de daaropvolgende corrigenda en addenda wordt verstrekt, voordat de inhoud van het gemelde bericht wordt besproken. | |
[pagina 133]
| |
Bij het doorbladeren van geschriften van de Ouden stuit een lezer geregeld op spellingen als nyemaer, vernyewen, officyers. In deze woorden dient men de y volgens Huydecoper niet uit te spreken als een ij, maar als een i.Ga naar voetnoot63 De notatie ye voor ie is verouderd en kan bij zogeheten ‘Nieuwe’ schrijvers dan ook niet goedgekeurd worden (1730: 287). Het teken y kan volgens Huydecoper in het achttiende-eeuwse Nederlands alleen in plaats van een i worden gebruikt ‘wanneer zy in de tweeklanken achter een' anderen Klinker volgt, als in weide of weyde, waait of waayt, noit of noyt: [...] hoewel wy oordeelen dat de i daar genoegsaam den vereischten klank uitdrukt’ (1730: 286-287). In alle andere gevallen heeft de y voor Huydecoper dezelfde klankwaarde als de ij (spreek uit: [ei]). Drukkers maken, anders dan hun zeventiende-eeuwse voorgangers, evenmin onderscheid tussen de letters y en ij ‘te meer dewyl 't gebruik volstrektelyk gewild heeft, dat de y nu noit meer voor i, maar altyd voor ij scheep komt’ (1730: 286).Ga naar voetnoot64
Huydecoper opent het ‘Bericht wegens de letter Y’ met de opmerking dat er sinds enkele jaren over de spelling van de i, y, ij en ie onduidelijkheid en onenigheid bestaat, ook onder grammatici. Het zou hem te ver voeren de door hen te boek gestelde uitspraken over dit onderwerp te onderzoeken en waar nodig te weerleggen. Om deze reden gaat hij stilzwijgend aan hun geschriften voorbij en beperkt hij zich tot een korte uiteenzetting van de hoofdpunten van deze kwestie. De y is volgens Huydecoper geen ‘Duitsche’ [= Nederlandse] maar een Latijnse letter, die in Griekse namen de plaats inneemt van de upsilon. Vroeger zweemde de klank van de y in het Nederlands naar die van de u,Ga naar voetnoot65 maar tegenwoordig spreekt men de y volgens Huydecoper niet anders uit dan als een i (spreek uit: [ie]), ‘gelijk Vondel en anderen daarom ook altijd die woorden [t.w. eigennamen van Griekse oorsprong, RdB] met eene i schrijven’ (1730: 644; zie 6.8.4). Men zou op grond van het bovenstaande kunnen concluderen dat de i en de y op dezelfde wijze worden uitgesproken. Huydecoper vindt deze gevolgtrekking ‘wat ver gehaald’ en gaat over tot de volgende bewijsvoering: De Duitsche y is inderdaad eene geheel andere letter dan de Latijnsche; naaml. onze j, en deeze beide de zelfden, met onze i. de Latijnsche y heeft den klank ontleend van onze i of j; en weder onze Duitsche j heeft de gedaante [figura, RdB; vgl. 6.5] van de y aangenomen, enkelijk uit eene overeenkomst tusschen beider maaksel [figura, RdB]. In dit citaat beweert Huydecoper dus dat in het Nederlands oorspronkelijk alleen de lettertekens i en j voorkwamen en dat het teken y aanvankelijk ontbrak. Omdat de i en de j naar de vorm een duidelijke overeenkomst vertoonden met de Latijnse y, is men op den duur naast de tekens i en j de letter y gaan gebruiken. Voor de bewering dat i, j en y in het Nederlands slechts één letterteken vormen, vindt Huydecoper steun in ‘Oudduitsche boeken’, waar hij willekeurig naast elkaar vormen als | |
[pagina 134]
| |
die en dye, nieu en nyeu, wait en wayt, noit en noyt, istorie en ystorie, Isidorus en Ysidorus, in en jn, ik en jk, iegelijk en jegelijk, en ia, ja en ya heeft aangetroffen.Ga naar voetnoot66 Aan de hand van een anekdote vertelt Huydecoper dat een inwoner van een ander, niet met name genoemd, gewest van Nederland hem ervan heeft proberen te overtuigen dat de y (spreek uit: [ei]) de klank heeft van de i (spreek uit: [ie] of [i]): 't Is gebeurd dat zeker voornaam Heer, wanneer ik de eer had hem te zien op de Kamer van onzen Schouwburg, mij zeide, dat in het vaars van Vondel, met gouden letteren voor den schoorsteen geschreeven, kwaalijk stondt Heraclyt en Democryt, voor Heraclijt en Democrijt: want nu staat 'er, zeide hij, Heracliet, of liever, Heraclit: enz. Waarover wij toen een vriendelijk verschil hadden, doch nu stem ik dit volkomen toe. Volgens Huydecopers gesprekspartner wordt de y in de woorden Heraclyt en Democryt dus uitgesproken met een lange ie of met een korte i. Het letterteken y kan in diens ogen nooit ofte nimmer de klank [ei] representeren.Ga naar voetnoot67 Aan het slot van zijn korte verhandeling komt Huydecoper tot de slotsom ‘dat de Duitsche y, niet anders zijnde dan een misvormde j, en ons in geen enkel woord noodzaakelijk, met recht uit den lijst der Nederduitsche letteren mag uitgewischt worden’ (1730: 644).Ga naar voetnoot68 | |
6.10.7 Verdubbeling van klinkersHuydecoper laat in een aantekening bij vers 695 van het eerste boek van Vondels vertaalde Herscheppinge - ‘Hier toomt hy in een hol der steenrotse, uitgehoolt’ - weten dat hij lange tijd van mening was dat het daarin aanwezige deelwoord uitgehoolt niet correct was gespeld. Vondel had naar zijn opvatting in de gemelde versregel uitgehold behoren te schrijven, omdat deze vorm meer met de uitspraak overeenstemt dan uitgehoolt. Door de woordenboeken van Plantijn en Kiliaen werd Huydecoper aan het twijfelen gebracht. Bij hen trof hij alleen uitholen - met één l - als lemma aan. Op grond van onderzoek naar deze en vergelijkbare woorden komt Huydecoper tot de volgende conclusie: Wy hebben in onze taale veele Zelfstandige Woorden, of Substantiva, van ééne greep; waarvan de laatste Letter is een Medeklinker, na eenen enkelen Klinker geplaatst, als bad, blad, enz. Van zulke Substantiva, die in het Meerv. den laatsten Medeklinker niet verdubbelen, hebben wy Werkwoorden, of Verba, omtrent de welken wy deezen Regel vaststellen, dat die ook niet alleen den Medeklinker noit, maar den Klinker altyd verdubbelen Van het zelfstandig naamwoord ‘bad’ wordt volgens bovenstaande regel het werkwoord ‘baaden’ afgeleid, met een verdubbeling van de a. Het verdubbelen van klinkers in de spelling hield dus in dat men van een korte klinker een lange klinker maakt. Het aldus ontstane werkwoord baaden behoort - evenals alle andere van substantieven afkomstige werkwoorden - tot de klasse van de ‘gelijkvloeiende’ werkwoorden; ‘ongelijkvloeiende’ werkwoorden kunnen volgens Huydecoper nooit in zelfstandige naamwoorden hun oorsprong vinden. Dit laatste geldt ook voor werkwoorden waarbij niet de klinker maar de | |
[pagina 135]
| |
medeklinker wordt verdubbeld (1730: 63).Ga naar voetnoot69 Zo kan het werkwoord vatten, aldus Huydecoper, niet zijn afgeleid van het zelfstandig naamwoord vat. Deze afleiding is namelijk in strijd met de bovenstaande regel. Van het werkwoord vatten is het zelfstandig naamwoord vat afgeleid en daarvan - conform de regel - op zijn beurt het werkwoord vaaten (1730: 64). |
|