De Aristarch van 't Y
(1998)–R.J.G. de Bonth– Auteursrechtelijk beschermd6.5 FiguraDoor grammatici uit het begin van de achttiende eeuw is figura of ‘teken’ niet gedefinieerd. Om toch duidelijk te kunnen maken wat er onder dit aspect van het begrip letter verstaan dient te worden, bespreek ik in het kort de informatie die over dit onderwerp wordt geboden in zestiende- en zeventiende-eeuwse grammaticale geschriften. Pontus de Heuiter gebruikt in de Nederduitse Orthographie (1581) voor figura de Nederlandse equivalenten Gedaente en maecsel. Spreekt hij over de ‘gedaente’ of het ‘maecsel’ van een letter, dan refereert hij aan de vorm waarin letters geschreven kunnen worden.Ga naar voetnoot6 De term ‘maxel’ wordt ook gebezigd in de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584). Deze spraakkunst onderscheidt op bladzijde 14 drie soorten maxel: ‘Schryfletteren’, ‘Hóófdletteren’ en ‘Ghemene print-letteren’. De term figura wordt in dit boek ook vertaald met het woord ghestalte.Ga naar voetnoot7 Samuel Ampzing hanteert in zijn Nederlandsch Tael-bericht (1628) ter vertaling van figura de woorden maekzel en fatzoen. Anders dan de term maekzel zijn we het begrip fatzoenGa naar voetnoot8 in de zojuist genoemde taalkundige werken niet tegengekomen.Ga naar voetnoot9 Kók houdt zich in het Ont-werp der Neder-duitsche Letter-konst (1649) nauwkeurig aan de Prisciaanse driedeling van het begrip letter. Voor het Latijnse woord figura bedient hij zich van de Nederlandse term Ghe-stalte, die hij als volgt definieert: ‘De Ghe-stalte is het maaxel, daar door de Letters gheschreeven worden’. Naar hun ‘ghe-stalte’ onderscheidt Kók vervolgens drie verschillende soorten letters: ‘Hoófdt-letters, Print-letters, en Schrijf-letters’ (1649: 5), waarvoor hij zonder enige twijfel aan de zo-even genoemde Twe-spraack schatplichtig is (Dibbets 1981: xxxviii). Evenals De Heuiter maakt Petrus Leupenius in de Aanmerkingen op de Nederduitsche Taale (1653) ten aanzien van de term figura, die hij in het Nederlands vertaalt met gestalte, verschil tussen ‘groote’ letters (‘Hoofdletteren’ of ‘Voorletteren’) enerzijds en ‘kleine’ letters anderzijds.
Van het uit drie aspecten bestaande woord letter hebben in de achttiende eeuw alleen nomen en potestas zich in de zestiende- en zeventiende-eeuwse betekenis enigszins staande weten te houden: de beschrijving van de diverse lettertypes (figura) heeft binnen het onderdeel orthografie daarentegen geen vaste plaats verworven (Schaars 1988: 81). Niettemin treffen we links en rechts in achttiende-eeuwse taalkundige werken opmerkingen aan die erop wijzen dat de hierboven genoemde begrippen gedaente, gestalte, maekzel en fatzoen bij de auteurs van deze werken bekend waren. Moonen merkt bijvoorbeeld in zijn Nederduitsche | |
[pagina 122]
| |
spraekkunst op - vermoedelijk in navolging van Pontus de Heuiter - dat de z niet alleen in de klank maar ook ‘in de gedaente en het maeksel’ overeenkomt met de letter die in het Hebreeuws ‘Zain’ wordt genoemd (1706: 16). Ook de Nederduytsche spraakkonst (1708) van Sewel vertoont sporen van het begrip figura. Zo schrijft deze grammaticus dat men ten aanzien van de kleine letters ‘tweederley fatsoen van S’ heeft, waartoe de staart-s en de ook nu nog gangbare s behoren: ‘de eerste is eygentlyk om eene Lettergreep te beginnen, en de andere om die te sluyten’ (1708: 2). Huydecoper laat op drie plaatsen in de Proeve zien dat hij vertrouwd was met de termen gedaante en maaksel. Over de i merkt hij op dat deze letter ‘in gedaante en in klank, de scherpste onzer Klinkers is’ (1730: 504; zie 6.10.3). In de ‘Byvoegsels en verbeteringen’ geeft Huydecoper aan dat op pagina 346 van de Proeve de volgende wijziging aangebracht dient te worden: ‘Praemen] lees, met de zelfde letteren, doch in andere gedaante, praemen’ (1730: 634). Hij maakt dus onderscheid tussen letters in klein kapitaal en cursieve letters. Het begrip maaksel komen we tegen in het zogenaamde ‘Bericht wegens de letter y’: ‘onze Duitsche j heeft de gedaante van de y aangenomen, enkelijk uit eene overeenkomst tusschen beider maaksel: want alswe 't streepje boven aan de j een weinig krom omhaalen, hebben wij terstond een afbeeldsel der y’ (1730: 644). |
|