6.2 Littera
Voor de Latijnse en Griekse grammatici uit de Klassieke Oudheid viel het begrip littera (‘letter’) uiteen in een drietal aspecten, te weten nomen, figura en potestas, door Caron (1972: 11) vertaald met ‘alphabetische benaming, teken en klank’. Deze klassieke opvatting omtrent letter moet duidelijk onderscheiden worden van de latere, engere betekenis ‘letterteken’ (Caron 1972: 11). De klassieke driedeling van het begrip letter - die via Priscianus teruggaat op de Stoa - zien we, doorgaans impliciet, terugkeren in de grammatica's van de volkstalen (Dibbets 1985: 364). Expliciet is de trits aanwezig in de Nederduitse Orthographie (1581) van Pontus de Heuiter, die de drie termen vertaalt met Name, Gedaente en Kraht (Dibbets 1985: 364; Caron 1972: 12-13). We komen deze driedeling ook tegen bij Allardus Kók. Hij vertaalt de termen nomen, figura, potestas in het Ont-werp der Nederduitsche letter-konst (1649) met de Nederlandse woorden Naam, Ghe-stalte en Maght.
In de eerste grammaticale geschriften uit de achttiende eeuw wordt dit driedelige begrip letter door sommige auteurs nog steeds in acht genomen. Voordat ik aan deze drie aspecten aandacht schenk, sta ik in de volgende paragraaf stil bij het aantal lettertekens dat het Nederlands volgens Moonen, Sewel en Huydecoper rijk is.