De Aristarch van 't Y
(1998)–R.J.G. de Bonth– Auteursrechtelijk beschermd3.8 De voorwaarden voor de drukkerHuydecoper geeft in de voorrede van de Proeve aan dat de voortgang van de druk vertraging heeft opgelopen. Eén van de redenen zal de dood - op 9 februari 1728 - van Willem Barents geweest zijn, de Amsterdamse boekdrukker die aan Huydecoper had gevraagd een van aantekeningen voorziene uitgave van Vondels Herscheppinge samen te stellen. Er wordt in het Huydecoperarchief een stuk bewaard uit 1728 over het drukken van de derde editie van Vondels vertaling van de Metamorphosen en van de Proeve.Ga naar voetnoot84 Dit archiefstuk handelt over de voorwaarden die Huydecoper stelde aan het verkopen van zijn editie van Vondels Ovidiusvertaling en van zijn kritische kanttekeningen daarbij. De tekst van dit stuk, dat tot nu toe niet gepubliceerd is, wordt hier in zijn geheel gegeven. Opgemerkt dient te worden dat Huydecoper de woorden die hieronder tussen vierkante haken zijn geplaatst, in het origineel heeft doorgehaald. De drie voorwaarden waarvan hier sprake is, zullen in evenzovele paragrafen achtereenvolgens aan de orde worden gesteld. By 't verkoopen van den Ovidius van Vondel, en myne Aanmerkingen, moet zich de kooper verbinden, en aanneemen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Den 19. is dit werk gekocht, met aanneeminge der bovenstaande Conditien. door de Boekverkoopers Evert Visscher en Izak Tyrion, voor de somme van ƒ830:- | |||||||||||||||||||||||||||||
3.8.1 De eerste voorwaardeAan de verkoop van de derde druk van Vondels Ovidiusvertaling en van zijn commentaar daarbij stelde Huydecoper als eerste voorwaarde dat hij na het voltooien van het drukken achttien sets zou krijgen, bestaande uit zowel het deel met de tekst van Vondels Herscheppinge als het deel met zijn aantekeningen. Een aantal van de aldus verworven boeken heeft Huydecoper ten geschenke gegeven aan familie, vrienden en bekenden. De dichter Hubert Korneliszoon Poot (1689-1733) schreef Huydecoper in een brief van 16 januari 1730: ‘UE. Aenmerkingen op Vondels Nazo, nevens dat boek zelf, heb ik wel ontfangen’.Ga naar voetnoot87 Of Huydecoper ook aan de Nederlandse treurspeldichter Philip Zweerts zowel de teksteditie als de Proeve heeft gezonden, staat niet vast. Zweerts bedankt Huydecoper in een brief van 19 december 1729 in ieder geval wel voor het toezenden van ‘een Werk dat alle Liefhebbers en Oefenaers der Dichtkunde & Taele met verlangen hebben verwacht’.Ga naar voetnoot88 Een exemplaar van de Proeve - dus niet van de set - blijkt Huydecoper te hebben geschonken aan het genootschap ‘Natura et Arte’. In de Dichtlievende oefeningen (1741) van dat genootschap staat namelijk op de pagina's 255-256 een gedicht voor Huydecoper ‘Toen het zyn E. geliefde ons zyne proeve van Tael- en Dichtkunst te schenken’. De dichter Kornelis Boon van Engeland (1680-1750) mocht zich eveneens verheugen in het ontvangen van een exemplaar van de Proeve. In het begeleidende briefje van 4 januari 1730 deelde Huydecoper mee: ‘na welken tyd ik gisteren de nevensgaande Exemplaaren van myn nieuw uitgekomen werk, eerst heb konnen ingenaaid en uit handen des Boekverkoopers krygen’.Ga naar voetnoot89 Ook Pieter van der Schelling (1692-1751)Ga naar voetnoot90 heeft in de eerste twee weken van januari 1730 van Huydecoper een exemplaar van de Proeve ontvangen.Ga naar voetnoot91 Het is niet met zekerheid vast te stellen wat Huydecoper in de eerste voorwaarde heeft bedoeld met klein mediaan papier, groot mediaan papier en schrijfpapier. De termen kunnen namelijk zowel aanduidingen zijn voor een formaat als voor een papierkwaliteit.Ga naar voetnoot92 Als de door hem gebezigde termen betrekking hebben op het formaat van het papier waarop hij exemplaren van zijn geschriften wilde ontvangen, dan zou klein en groot mediaan staan voor papier met een formaat van 44 × 54 cm respectievelijk 47 × 56 cm. Met schrijfpapier | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zou papier van 34 × 42 cm kunnen zijn bedoeld.Ga naar voetnoot93 Mogelijkerwijs refereert Huydecoper in het bewuste archiefstuk niet aan een formaat maar aan een papierkwaliteit: mediaan is namelijk ook een term voor een harde papiersoort, terwijl schrijfpapier eveneens een harde en dikke papiersoort is.Ga naar voetnoot94 | |||||||||||||||||||||||||||||
3.8.2 De tweede voorwaarde: de titelprent | |||||||||||||||||||||||||||||
3.8.2.1 InleidingToen de Amsterdamse boekverkopers Evert Visscher en Isaak Tirion op 19 juli 1728 met Huydecoper een overeenkomst sloten om ‘Vondels Ovidius’ en Huydecopers ‘aanmerkingen’ op die vertaling te drukken, verplichtten zij zich tot het laten snijden van een titelplaat die opgenomen zou worden voor het deel dat de commentaar van Huydecoper zou bevatten.Ga naar voetnoot95 Het ontwerp van de frontispiece, dat op Huydecopers nadrukkelijk verzoek ‘aanstonds’ getekend en aan hem getoond diende te worden, zou dezelfde kwaliteit moeten vertegenwoordigen als de titelprent die te vinden was voor Huydecopers uitgave van de Hekeldichten en brieven van Q. Horatius Flaccus uit 1726. Op het blad papier waarop Huydecoper de condities voor de drukkers heeft opgetekend, is de toevoeging doorgehaald dat de tekening gemaakt moest worden ‘door Juff. Antonina Houbraken, of, deeze niet kunnende, door eenen anderen’. Kennelijk was Huydecoper bijzonder ingenomen met het ontwerp dat Antonina HoubrakenGa naar voetnoot96 had gemaakt voor de titelprent van Huydecopers Hekeldichten en Brieven van Q. Horatius Flaccus. Voor dit boek ontwierp zij tevens een kleine prent bij een vierregelig gedicht van Huydecoper (1726: *3v). Van haar hand is ook het ontwerp van een andere prent die in deze uitgave van Horatius voorkomt (1726: 2A2v). | |||||||||||||||||||||||||||||
De graveurHet is niet Antonina Houbraken geweest die de titelplaat voor de Proeve heeft getekend. De Amsterdamse boekdrukkers Visscher en Tirion verzochten de tekenaar-graveur Jan Caspar Philips (ca. 1695-1775) een ontwerp voor de titelprent te vervaardigen. Als Visscher en Tirion zich aan de afspraak hebben gehouden, dan hebben zij Philips' schets ter goedkeuring aan Huydecoper voorgelegd. Het is niet bekend of Huydecoper zonder meer zijn fiat heeft gegeven voor het laten snijden van de gravure naar de tekening of dat hij in het ontwerp wijzigingen heeft aangebracht. Feit is dat links onderaan op de titelplaat staat te lezen dat Philips zowel de ontwerper van de prent is geweest als degene die de tekening in 1729 heeft gegraveerd. Philips was een uitermate productieve graveur. Hij behoorde tot de de belangrijkste il- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||
lustratoren van letterkundige werken uit het midden van de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot97 Een opvallend kenmerk van zijn graveerwerk vormen ‘dicht aaneengevoegde kronkelende lijntjes’, die voornamelijk voorkomen in zijn landschappen. Forse lijnen treffen we in zijn prenten nauwelijks aan, waardoor deze over het algemeen een ‘zeer doorwerkten doch matten indruk maken’, aldus De la Fontaine Verwey (1934: 162).Ga naar voetnoot98 Deze auteur waardeert de nauwgezetheid die spreekt uit zijn ontwerpen. De titelbladen in de vorm van wandornamenten, waaraan Philips gedurende zijn hele leven heeft vastgehouden, getuigen van zijn zin voor het monumentale. Voor het overige is De la Fontaine Verwey (1934: 62, 64) niet erg onder de indruk van het werk van Philips: in het algemeen getuigen zijn prenten van weinig fantasie; bovendien doen de voorstellingen waarop figuren staan afgebeeld dikwijls ‘eenigszins stijf en onbeholpen’ aan.Ga naar voetnoot99 Jacob Elias Michielsz, aan wie Huydecoper de Proeve onder anderen heeft opgedragen, velt in een vier pagina's lang gedicht, dat dagtekent van 4 oktober 1729, een negatief oordeel over de door Philips vervaardigde titelprent.Ga naar voetnoot100 Daarin komt de volgende passage voor: De Tijtelplaat, die ik hiernevens wederzende,
Is 't beste werkstuk, dat ik immer van die handt
Gezien heb, en 'k zou niets daarin te laaken weeten,
Zo 't beeldt der Dichtkunde slechts wat losser was van standt,
En zo de Teekenaar 't gelaat der twee Poëeten
Een weinig netter hadt getroffen. zie ten blijk
De print van Nazo, diewe in Valentijn ontmoeten,
Of in Cnippingius, en gy geeft mij gelijk.
Voorts zoumen Vondel niet voor Vondel kunnen groeten,
Indien zijn naam niet stondt gehouwen op den steen.
Ik heb de afdrukzels van verscheidene portretten
Hiermêe geleeken, doch ik vondt'er naaulijks één
Dat naar dit wezen zweemt, indien men scherp wil letten.
Wat de Engeltjes betreft, die zijn ook vrij wat stijf,
Vooral 't geen in den hoek ter aarde legt gebogen.
Dan dees berisping heeft zoo weinig om het lijf,
Dat mij schier rout dit eens te hebben aangetoogen.
| |||||||||||||||||||||||||||||
3.8.2.3 De gravureEen centrale plaats op de titelprent van de Proeve wordt ingenomen door een staande vrouw op blote voeten die een lauwerkrans om haar hoofd draagt. Zij is gekleed in een gewaad met een diep decolleté, dat de rechterborst nagenoeg geheel onbedekt laat. Dit gewaad is ten dele bedekt door een met vele sterren bezette mantel. Het lijdt geen enkele twijfel dat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||
we hier te maken hebben met een personificatie van Poesia. In de Nederlandse vertaling van Cesare Ripa's Iconologia, die omstreeks 1710 bij Cornelis Danckerts in Amsterdam werd uitgegeven onder de titel Iconologia, of uytbeeldinge des Verstands,Ga naar voetnoot101 wordt van haar onder nummer 138 de volgende omschrijving gegeven: Poesia. Een seer schoone Maaghd in Hemels blaau gekleet, waar op veele Sterren staan, wesende met Lauwer gekroont, vertoonende haar bloote borsten, die vol melck zijn, hebbende een seer bedaachtsaam en blosend opsicht, rontom haar kan men drie gevlerckte kinderkens doen sweeven, waar van 't eene een Liere hout, 't ander een Fluyt, het derde een Trompet: En om het werck niet al te seer te stoppen, soo kanmen eenige van dese bovengeschreven instrumenten aan haare voeten leggen. De staande vrouw op de titelprent van Huydecopers Proeve voldoet redelijk aan deze beschrijving. Zij vertoont echter geen blote borsten ‘die vol melck zijn’, en van een ‘blosend opsicht’ is op de gravure weinig zichtbaar. De drie ‘gevlerckte kinderkens’ van wie in de aangehaalde passage uit de Nederlandse vertaling van de Iconologia sprake is, zweven op de frontispiece niet rond Poesia, maar zij bevinden zich wel in haar nabijheid. Een van deze putti houdt een viersnarig muziekinstrument vast dat een viola da gamba zou kunnen zijn. Deze putto is aan de rechterzijde van Poesia geposteerd. De twee andere putti komen in een druk gesprek verwikkeld, met boeken onder de arm uit een door de tand des tijds aangetast gebouw, waarin boven de ingang de tekst ‘THESAURUS ANTIQUITATUM TEUTONICARUM’ is uitgehakt. Hoewel de twee gemelde kinderen zich niet in de onmiddellijke nabijheid van Poesia ophouden, zou ik hen vanwege het feit dat ze literaire werken dragen, toch tot haar gevolg willen rekenen. Voor de voeten van Poesia ligt een opengeslagen muziekboek met daarop een fluit. Wellicht heeft de graveur dit muziekinstrument op deze plaats afgebeeld om, zoals we in de Nederlandse vertaling van de Iconologia zagen, ‘het werck niet al te seer te stoppen’. De linkerhand van Poesia rust op de rechterschouder van een vrouw die naast haar zit. Deze vrouw heeft in haar rechterhand de Mercuriusstaf, die zij naar achteren wijst, naar het gebouw met het opschrift ‘THESAURUS ANTIQUITATUM TEUTONICARUM’. De Mercuriusstaf of caduceus is een typisch symbool van de Rhetorica,Ga naar voetnoot102 op wie Poesia immers steunt.Ga naar voetnoot103 De Nederlandse vertaling van Ripa's Iconologia geeft ook aanleiding deze vrouwenfiguur te zien als een personificatie van Eloquenza of ‘Welsprekentheyt’, die op bladzijde 271 wordt omschreven als ‘hebbende den Slange-staf van Mercurius in de rechter hand’. Op de rechterknie van deze vrouw zit een vogel. Gelet op de grootte van de kop ten opzichte van rest van het lichaam en de sterke, gekromde snavel, heeft de graveur hier - enigszins onbeholpen - een papegaai getekend. De papegaai wordt op de frontispiece gebruikt als beeld voor welsprekendheid. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Voor de linkerknie van de vrouw die Rhetorica of Eloquenza personifieert, bevindt zich een gebogen schild dat zij met haar linkerhand staande houdt. Op dit schild is een houtschaaf getekend, waaronder de kernachtige spreuk Plus Ultra - ‘nog meer’ - te lezen staat. Het is mogelijk dat de graveur met deze woorden refereert aan bladzijde 307 van de Proeve waar Huydecoper schrijft dat keizer Karel V ‘tot zyn Devise [hadt], de twee Pylers van Herkules, met deeze woorden, Plus Ultra’.Ga naar voetnoot104 Waarom is dit schild uitgerekend bij deze vrouw geplaatst? De reden daarvoor kan zijn dat volgens de Rhetorica voortdurend aan een geschreven of gesproken tekst moet worden geschaafd. Deze opvatting komen we ook tegen in het Frans-classicisme. De Franse theoreticus Boileau, die bij Huydecoper in hoog aanzien stond (zie 4.1.2), gaf dichters in zijn L'art poétique (1674) het advies voortdurend aan hun werk te blijven schaven: Hâtez-vous lentement, et, sans perdre courage,
Vingt fois sur le métier remettez votre ouvrage:
Polissez-le sans cesse et le repolissez;
Ajoutez quelquefois, et souvent effacez.Ga naar voetnoot105
(vv. 171-174)
De woorden Plus Ultra kunnen zeker ook betrekking hebben op de Proeve zelf. Eigenlijk had Huydecoper de tekst ervan meer ‘nog meer’ moeten beschaven, want nu heeft hij het boek laten drukken ‘zonder het genoegsaam te beschaaven’. De houtschaaf zal zonder twijfel ook symbool staan voor het ‘beschaaven van de taal’, het glad schaven, het polijsten van de taal, waar Huydecoper over spreekt in het gedicht waarmee hij de laatste aantekening bij het vijftiende boek van Vondels Herscheppinge besluit (1730: 618).Ga naar voetnoot106 Hoewel het er alle schijn van heeft dat Poesia haar ogen gericht houdt op de plaquette op het monumentale wandornament met daarop de titel van de Proeve, beoogde de kunstenaar haar waarschijnlijk te laten kijken in de spiegel die een zittende vrouw, links op de voorgrond, haar met de linkerhand voorhoudt. De spiegel is echter zo afgebeeld, dat het voor Poesia een haast onmogelijke opgave is er een blik in te werpen. In de Nederlandse vertaling van Ripa's Iconologia die omstreeks 1710 is verschenen, wordt op bladzijde 128 de spiegel vermeld als een attribuut van Docilita of ‘Leersaamheyt’. Deze interpretatie wordt ondersteund door het vel papier dat op de schoot van de betreffende vrouw rust en waarop zij, gezien de ganzenveer in haar rechterhand, aantekeningen aan het maken is. Het blaffende hondje dat met zijn voorpoten tegen de rechterknie van deze vrouwenfiguur staat en haar aandacht poogt te trekken, komen we in een identieke houding ook tegen op een prent uit Vossius' Latina Grammatica uit 1648. Het lijkt niet gerechtvaardigd dit hondje in verband te brengen met onderwijs, aangezien het niet is weergegeven in een kenmerkende gedresseerde pose, dat wil zeggen staande op beide achterpoten en met de voorpoten in de lucht.Ga naar voetnoot107 De hond zou gezien kunnen worden als een beeld voor een uit- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||
stekend geheugen. Het schrijfgerei van de zittende jonge vrouw zouden we ook in verband kunnen brengen met geheugen, want Ripa's vertaler leert ons op bladzijde 64 dat Memoria of ‘Geheugheniss, Gedachtenisse’ wordt afgebeeld met ‘in de rechter hand een Penne, en in de slincker een Boeck’. De spiegel van de zittende vrouw - en dat hangt nauw samen met de vorige interpretatie - maakt het ook mogelijk haar te zien als een verbeelding van wetenschap. In de iconografie is de hond ook bekend als symbool voor de wetenschap.Ga naar voetnoot108 De blaffende hond kan daarnaast opgevat worden als een teken van dapperheid en waakzaamheid. Dit staat op één lijn met het schild dat zich links achter de zittende vrouw bevindt. Het toont een afbeelding van een kraanvogel die in zijn linkerklauw een kei klemt.Ga naar voetnoot109 Als de kraanvogel door slaap zou worden overmand, zou hij de steen op de grond laten vallen en door het geluid daarvan ontwaken. Van de vierde jonge vrouw die we op de prent zien, is alleen het bovenlichaam zichtbaar, het onderste gedeelte van haar lijf gaat namelijk schuil achter het zojuist besproken schild met kraanvogel. Door het bovenlichaam van de vóór haar zittende vrouw wordt haar linkerarm - die verhoudingsgewijs te lang is uitgevallen - grotendeels aan het zicht onttrokken. Met de wèl zichtbare linkerhand houdt zij op een vreemde wijze en lineaal vast, die zou kunnen duiden op oordeel of rede. In haar rechterhand draagt de vrouw een passer, een winkelhaak en een paslood - een touw, waarbij aan één uiteinde een stuk lood is bevestigd. Met uitzondering van de winkelhaak worden deze geometrische instrumenten - tezamen met een ‘Waaterpas’ - in de Nederlandse vertaling van Ripa's Iconologia op pagina 172 genoemd als attributen van Giuditio of ‘Oordeel’.Ga naar voetnoot110 Het is ook mogelijk deze vrouw te zien als een personificatie van Consideratione of ‘Opmerckinge’. In de uit circa 1710 daterende vertaling van Ripa's Iconologia wordt op pagina 175 deze eigenschap namelijk omschreven als een vrouw die in de linkerhand een loodlijn, in de rechter- een passer vasthoudt en die geflankeerd wordt door een kraanvogel die vliegt met een steen in zijn voet.
Twee bouwwerken aan weerszijden van Poesia springen duidelijk in het oog. Wandornamenten vormden een veel gebruikt motief in de ontwerpen voor titelbladen en komen in allerhande soorten voor: soms herinneren ze aan graven en aan gedenktafels, dan weer bestaan ze uit een console met een weelderige plantengroei. Dergelijke ‘architectonisch opgevatte titelgravures’ beleefden hun bloeitijd in het begin van de achttiende eeuw. Tegen het eind van de achttiende eeuw zijn er - in letterkundige werken althans - van dusdanige voorstellingen echter nauwelijks sporen meer terug te vinden (De la Fontaine Verwey 1934: 42). In het midden van het bouwwerk dat links op de frontispiece staat afgebeeld, is een plaquette aangebracht met daarop de volgende, verkorte titel van Huydecopers studie: Proeve van taal- en dicht-kunde op Vondels Herscheppingen van Ovidius. Vergelijken we deze titel met die van het titelblad, dan constateren we drie verschillen. Ten eerste is op de titelgravure het woord dichtkunde geschreven met een koppelteken tussen de woorddelen dicht | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en kunde. Ten tweede is de woordgroep ‘in vrijmoedige aanmerkingen’ op de frontispiece geheel weggelaten. Ten derde ontbreekt op de titelprent vóór Herscheppingen het woord ‘Vertaalde’. Deze afwijkingen zijn toe te schrijven aan de beperkte ruimte die Philips voor het graveren van de titel op de plaquette ter beschikking stond. Op dit wandornament zijn twee bustes geplaatst. Links bevindt zich het borstbeeld van de gelauwerde Ovidius, de oorspronkelijke auteur van de Metamorphosen. Rechts staat de buste van de eveneens gelauwerde Vondel, de vertaler van het genoemde werk. Hun wordt door een tussen hen in zwevende putto een lauwerkrans, het teken van dichterlijke roem,Ga naar voetnoot111 boven het hoofd gehouden. Opmerkenswaardig is het dat het licht op de titelprent zó valt dat Vondels buste beter wordt verlicht dan die van Ovidius. Het is mogelijk dat dit wordt veroorzaakt door de reflecterende spiegel die de links op de voorgrond zittende vrouw in haar linkerhand houdt. Door middel van deze voorstelling zou de graveur tot uitdrukking hebben kunnen brengen dat de schittering van Poesia via de spiegel van Docilita op Vondel afstraalt.
Boeken zijn op de titelplaat nadrukkelijk aanwezig. Deze dragen op hun rug de naam van een auteur of een jaartal. Rechtsonder op de voorgrond liggen door en op elkaar banden waarop de namen zijn te lezen van enkele zeventiende- en vroeg-achttiende-eeuwse dichters en geleerden, die door Huydecoper zijn aangeduid met de term Nieuwen (zie 4.3.4).Ga naar voetnoot112 Een weinig daarboven liggen zes boeken waarop geen naam maar een jaartal prijkt. Dit geldt ook voor de vier boeken die de twee putti onder hun armen uit het gebouw dragen met het opschrift Thesaurus Antiquitatum Teutonicarum, de ‘Schatkamer van Germaanse Oudheden’. Het betreft hier geschriften die zijn vervaardigd door auteurs die Huydecoper de zogenaamde Ouden noemt. In het eerder genoemde gebouw liggen in een kast zeven banden opgestapeld, met namen van auteurs op de rug. Deze boeken zijn geschreven door Ouden en door auteurs die Huydecoper in de Proeve met het woord Aalouden heeft aangeduid (zie 4.3.4).Ga naar voetnoot113 Van de boeken die door de ‘Nieuwen’ geschreven zijn, geef ik in alfabetische volgorde in kolom 1 de tekst die vermeld staat op de rug van de betreffende boeken. In kolom 2 geef ik de voor- en achternaam van de betreffende auteur in hedendaagse spelling, met vermelding van geboorte- en sterfjaar. Aan een aantal van deze auteurs heb ik vervolgens een enkel woord gewijd.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De vraag rijst waarom Philips juist de naam van déze auteurs heeft gegraveerd op de rug van de boeken rechtsonder op de titelplaat. De frequentie waarmee de auteurs in de Proeve worden aangehaald, zou een voor de hand liggend criterium zijn geweest, maar dit verklaart niet waarom Van Broekhuizen, Schim, Kraeyvanger en Francius een plaats hebben weten te verwerven op de frontispiece. Daar komt bij dat wanneer de mate van voorkomen van doorslaggevend belang is geweest, men zich afvraagt waarom de lexicograaf Cornelis Kiliaen en de taalkundige Lambert ten Kate, die beiden door Huydecoper hogelijk worden bewonderd, niet vermeld zijn. Naar hen wordt in de Proeve namelijk vaker verwezen dan naar Arnold Moonen of David van Hoogstraten. Daarnaast kunnen we ons afvragen waarom Van Broekhuizen, Schim, Kraeyvanger en Francius de voorkeur hebben gekregen boven schrijvers als Johannes Antonides vander Goes, Constantijn Huygens, Gerardt Brandt, Hendrik Laurensz Spiegel, Jeremias de Decker en Gerbrand Adriaensz Brederode. Uit de aantekeningen in de Proeve blijkt dat Joan van Broekhuizen bij Huydecoper in hoge achting staat. Hij wordt gerekend tot de ‘zuiverste Dichters’ (1730: 567) en tot de ‘meesters der Zuiverste Welspreekendheid’ (1730: 452). Over Everhard Kraeyvanger is Huydecoper eveneens vol lof. Deze wordt door hem geteld onder de ‘beste dichters’ (1730: 250) en onder ‘goede schryvers, die in veele gelegenheden blyken van oordeel en taalkunde gegeeven hebben’ (1730: 204). Andere positieve adjectieven die deze auteur ten deel vallen zijn: ‘zuivere’ (1730: 380, 531), ‘zinnelyke’ (1730: 202) en ‘zoetvloeiende’ (1730: 522). De ‘zoetvloeiende’ (1730: 493) dichter Hendrik Schim, die Huydecoper citeert uit diens Kruisfeest, behoort in de ogen van de laatste tot de ‘zuiverste’ (1730: 567) en de ‘beste onzer laatste en noch leevende Dichteren’ (1730: 596). Een waardeoordeel over de dichterlijke kwaliteiten van Petrus Francius geeft Huydecoper alleen over diens drempelvers op de Gedichten van Joannes Antonides van der Goes, dat Huydecoper ‘dat uitmuntende vaars’ (1730: 409) noemt. De boeken op de titelprent van de Proeve die uitsluitend een jaartal op de rug dragen, bestaan uit manuscripten, incunabelen en post-incunabelen. De werken zijn in het register van ‘aangetoogen schrijveren’ onder de trefwoorden schrijver van (1730: 679-680) en vertaalers van (1730: 681-682) via het opgegeven jaartal eenvoudig te identificeren. Een enkele maal zijn er in één jaar twee teksten geschreven dan wel gedrukt. Op welke van die twee teksten op de frontispiece wordt gezinspeeld is niet met zekerheid vast te stellen. In dergelijke gevallen heb ik in het onderstaande, chronologisch gerangschikte overzicht beide in aanmerking komende boeken opgenomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Commentaar bij deze tabel: (1) Met dit handschrift is bedoeld Het Kaetspel ghemoralizeert, een tekst die in 1431 is geschreven door Jan van den Berghe te Brugge. De auteur trok daarin een parallel tussen dit spel en de rechtspleging van de vijftiende eeuw (Frederikse z.j.: xviii). Van deze tekst zijn drie handschriften, vier incunabelen en één postincunabel bewaard gebleven. De huidige verblijfplaats van het door Huydecoper gebruikte manuscript is onbekend (Frederikse z.j.: xcviii-xcix; vgl. xcii). (3) Met dit werk wordt bedoeld Een nuttelyc boec dat men hiet dat Passionael dat welc in latyn is gheheten Aurea legenda [...] somer stic (Gouda: Gheraert Leeu, 1478). De auteur van het oorspronkelijke Latijnse werk is de dominicaan en later aartsbisschop van Genua Jacobus de Voragine (ca. 1230-1298). Het is ontelbare malen gedrukt en in vele talen vertaald. De Middelnederlandse tekst, waarvan het oudst bekende handschrift uit 1358 stamt, werd aangevuld met levens van Nederlandse heiligen (Oude drukken, nr. 12, pp. 6-7; vgl. IDL 1983: nr. 2581). (4) Met dit werk wordt bedoeld Jan van Naeldwijks Chronike of Historie van Hollant, Zeelant ende Vrieslant ende van den sticht van Utrecht, een kroniek die in 1478 door de Goudse drukker Gerard Leeu werd uitgegeven (IDL 1983: nr. 3308). In 1663 bezorgde Petrus Scriverius van deze uitgave een herdruk onder de titel Het oude Goutsche chronycxken van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt en Utrecht. Hij spreekt in de titel over 't Goutsche Chronijckje omdat het boek in 1478 in Gouda is gedrukt (p. *3r). (5) Met dit werk is vermoedelijk bedoeld de Nederlandse vertaling van Guido de Columna's Historia destructionis Trojae, die in 1479 bij Gerard Leeu in druk verscheen onder de titel Historien van Troyen (IDL 1983: nr. 1362). (6) Met dit werk is bedoeld Dat boeck datmen hiet Fasciculus temporum in houdende die Cronijcken van ouden tijden (Utrecht: Johannes Veldener, 1480). Deze oorspronkelijk in het Latijn verschenen kroniek is geschreven door de Duitse monnik Werner Rolevinck (1447-1502). De eerste druk ervan zag het licht in 1476; het boek is in de incunabeltijd talloze malen uitgegeven. Dat de drukker van de eerste druk, Johannes Veldener, de vertaler en voortzetter van de Nederlandse versie is geweest - zoals vaak is aangenomen - staat niet vast (Oude drukken nr. 25, pp. 12-13 (vgl. nr. 5, p. 3); vgl. IDL 1983: nr. 3950). (7) Met dit werk is bedoeld Otto van Passau's Boec des gulden throens of der xxiiii ouden (Haarlem: Jacob Bellaert, 1484). Van dit geschrift, dat in 1386 oorspronkelijk in een Duits dialect is geschreven, zijn talrijke handschriften overgeleverd. De auteur, die minderbroeder en lector in Bazel was, beschrijft onder andere hoe hij beroemde vroegchristelijke, middeleeuwse en klassieke, voor zijn werk heeft gebruikt (Oude drukken, nr. 47, pp. 25-26; IDL 1983: nr. 3463). (8) Met dit werk is bedoeld Boeck welc is geheten der sielen troest, dat in 1484 in Haarlem bij Jacob Bellaert is verschenen (Oude drukken, nr. 45, pp. 24-25; IDL 1983: nr. 4480). Dit catechetisch-didactisch werk over de tien geboden was een zeer verspreide tekst in het Nederlandse-taalgebied: er zijn acht bewaarde en drie verloren gegane of zoekgeraakte handschriften bekend en er zijn vóór 1600 achttien drukken van het werk verschenen (Deschamps 1963: 111-112); vgl. De Winter 1987. (9) Met dit werk is bedoeld Dat weerdich bouc boecius de consolatione philosophiae ten trooste leerlinghe ende confoorte aller meinschen (Gent: Arend de Keysere, 1485). De beroemde filosoof Boethius (ca. 475-ca. 524) schreef De consolatione philosophiae in de gevangenis onder dreiging van een naderende terechtstelling. Het werk is een dialoog tussen de schrijver en zijn bezoekster Philosophiae. De uitgave waarnaar op de titelprent wordt verwezen, bevat de Latijnse tekst met een Middelnederlandse vertaling van een onbekende en een Middelnederlands commentaar (Oude drukken, nr. 52, pp. 28-29; IDL 1983: nr. 908). Over de Middelnederlandse vertalingen van Boethius' De consolatione philosophiae, zie Hoek 1943; vgl. Goris & Wissink 1995 [over de in druk verschenen vertaling van een anonieme Gentenaar] en De Vooys 1940-1941 [over de in handschrift overgeleverde vertaling van Jacob Vilt]. (10) Met dit werk is bedoeld Vanden proprieteyten der dinghe (Haarlem: Jacob Bellaert, 1485), een vertaling van Bartholomaeus Anglicus De proprietatibus rerum. Dit werk, dat in de tweede helft van de vijftiende eeuw talloze malen is gedrukt en in vele talen is vertaald, is een soort van encyclopedie met godsdienstige en moraliserende bedoelingen (Oude drukken, nr. 54, pp. 30-31; IDL 1983: nr. 678). Voor een uitgave van het achtste boek van de Middelnederlandse vertaling van Bartholomaeus Anglicus' De proprietatibus rerum, zie Gondrie 1981. Zie ook Snyder 1982. (11) Bij het ontcijferen van de naam van de auteur heeft Huydecoper zich verlezen: met het genoemde werk wordt bedoeld de Middelnederlandse vertaling van de Itinerarium ad partes orientales van Willem van Ruysbroek of Rubroek (ca. 1220-ca. 1270). Dit Itinerarium bevat de beschrijving en het verslag van de zendingsreis die Willem van Ruysbroek van 1253 tot 1255 maakte naar de Mongoolse khan Sartach. Zijn verhaal is een belangrijke bron voor de kennis van Rusland en Azië in de middeleeuwen (Muller 1944: 74, 76; vgl. Jansma 1959 en Buchwald, Hohlweg & Prinz 1982). Over handschriften en uitgaven van (vertalingen van) de Latijnse tekst, zie | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Muller 1944: 78-79 en Jansma 1959: 58. (12) Over het auteurschap en over de handschriften van Der Minnen Loep, raadplege men Van Buuren 1979: 2-3 resp. 30-33; voor een tekstuitgave van het derde boek, zie Potter 1983. Huydecoper, die in het bezit was van een handschrift van deze tekst (vgl. Huydecoper 1779: 124, nr. 14), dacht dat de Der Minnen Loep geschreven was door ‘Claes Willemsz’; vgl. 4.3.4. (13) Met dit werk is bedoeld Tscep vol wonders ([Brussel: Thomas van der Noot voor Claes de Grave te] Antwerpen, 1514), een soort woordenboek over astronomie, wondergeneesmiddelen en toverpraktijken (Oude drukken, nr. 122, pp. 70-71; Nijhoff & Kronenberg 1923: nr. 1875). Over deze zestiende-eeuwse druk, zie Van Gijsen 1993. (14) Met dit werk is bedoeld Tregement der ghesontheyt (Brussel: Thom. van der Noot, 1714). Het boek is een vertaling van de bewerking die Magninus Mediolanensis heeft gemaakt van Arnoldus de Villanova's Regimen sanitatis (Nijhoff & Kronenberg 1923: nr. 1453).
Zoals hierboven reeds verschillende malen is vermeld, staat rechts op de titelplaat van de Proeve een vervallen gebouw waarin boven de deurpost de woorden Thesaurus Antiquitatum Teutonicarum zijn uitgebeiteld. De toegangsdeur tot deze bouwval moet ieder straaltje zonlicht ontberen. Als gevolg hiervan is slechts met moeite te ontcijferen wat er op de rug van de in dit gebouw opgeslagen boeken is geschreven. Het vermoeden bestaat dat deze ‘bibliotheek’ met opzet in de schaduw staat. Mijns inziens wordt hiermee tot uitdrukking gebracht dat de aanwezige boeken het waard zijn in het licht gebracht te worden. De twee in een druk gesprek verwikkelde putti nemen hiertoe het voortouw door een viertal boeken naar buiten te brengen. In deze ‘Schatkamer van Germaanse Oudheden’ zijn zeven boeken voor het oog zichtbaar. Van boven naar beneden dragen ze de schrijversnamen Otfridus,Ga naar voetnoot114 Notkerus,Ga naar voetnoot115 Willeramus,Ga naar voetnoot116 Isidorus,Ga naar voetnoot117 Kero,Ga naar voetnoot118 Melis StokeGa naar voetnoot119 en L.v. Velthem.Ga naar voetnoot120 Het wekt enige bevreemding dat Melis Stoke en Lodewijk van Velthem een plaats hebben gekregen tussen uit het buitenland afkomstige auteurs. Was het de bedoeling om kenbaar te maken dat zij bij Huydecoper hoog in aanzien stonden, zozeer zelfs dat zij zich konden meten met | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||
schrijvers van Europees formaat? Is de ouderdom van hun beider geschriften - te weten dertiende/begin veertiende eeuw - daarbij van betekenis geweest? Heeft het door hen beoefende genre van de kroniek een rol gespeeld? In het doorkijkje tussen het wandornament links en de ‘Schatkamer van Germaanse oudheden’ rechts, ontwaart de toeschouwer die zijn blik over het vredige tafereel laat dwalen, een man die met een lange zeis bezig is een boom te snoeien. Door overtollige takken te verwijderen zorgt de snoeier ervoor dat de boom krachten spaart en welgevormd wordt, zodat deze het daaropvolgende jaar beter kan groeien. In het kader van de Proeve zou de handeling van het snoeien symbolisch kunnen zijn voor het verbeteren van het taalgebruik: door het verwijderen van ongewenste elementen wordt een bijdrage geleverd aan de opbouw van de moedertaal. De berg die op de achtergrond ternauwernood zichtbaar is, zal ofwel de Parnassus, een berg ten noorden van Delfi, zijn of de Helicon, een berg bij de Golf van Corinthe met de bron Hippocrene. Beide bergen zijn toegewijd aan de godheid Apollo en de negen muzen. | |||||||||||||||||||||||||||||
3.8.3 De derde voorwaardeAan de drukker die de door Huydecoper bezorgde derde druk van Vondels Herscheppinge en de daarbij vervaardigde aantekeningen in het licht zou geven, stelde Huydecoper de eis dat deze zou herdrukken ‘het geen ik zal noodig oordelen veranderd en herdrukt te moeten worden’. We hebben bij de bespreking van het voorwoord gezien dat Huydecopers commentaar op het eerste boek van Vondels Ovidiusvertaling werd gedrukt in de periode waarin hij bezig was met het maken van aantekeningen op het tweede boek ervan. Hiermee heeft Huydecoper geen acht geslagen op een advies dat hij aan anderen zo vaak heeft gegeven: geef nooit een boek uit zonder het eerst ‘genoegsaam’ te ‘beschaaven’ (1730: *4v).Ga naar voetnoot121 Achteraf gezien betreurt hij de gevolgde werkwijze ten zeerste. Desondanks kan hij het niet over zijn hart verkrijgen het werk in zijn geheel aan de vlammen toe te vertrouwen, hoewel dat in zijn ogen de enig juiste oplossing zou zijn. Het alternatief dat hij op pagina 621 en 622 aan de hand doet, biedt evenmin soelaas: ‘alles te herdrukken, watwe zouden konnen verbeteren, waar een endelooze arbeid’. Uiteindelijk is Huydecoper er op een drietal manieren toch enigszins in geslaagd het gebrek aan ‘beschaaving’ te compenseren: Vooreerst door het naauwkeuriger overweegen, beschaaven en in orde brengen van het geene noch ongedrukt was: Ten tweeden, door het herdrukken van sommige bladen, waarin wij de grootste onbeschaafdheden ontdekten: Ten derden door het aanwijzen der noch overgebleeven mistastingen, die eenigszins zaakelijk zijn, in de Bijvoegsels en Verbeteringen, die gij kunt vinden achter dit werk. De nog niet gedrukte aantekeningen heeft Huydecoper grondig nagekeken voordat hij ze naar de drukker zond. Hij greep deze gelegenheid aan om bij eerder gedrukte aantekeningen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||
extra voorbeelden te gevenGa naar voetnoot122 of om verantwoording af te leggen voor een verandering in schrijfwijze die hij na of tijdens het drukken van eerdere afleveringen van de Proeve was gaan hanteren.Ga naar voetnoot123 In het bovenstaande citaat deelt Huydecoper ook mee dat hij de boekdrukkers enkele bladen waarin hij grote fouten had ontdekt, opnieuw heeft laten drukken. Dat Visscher en Tirion de aantekeningen uit de Proeve die betrekking hebben op het eerste boek van Vondels Herscheppinge, hebben laten bijstellen of herzetten, staat vast. Alleen zo kan verklaard worden waarom Huydecoper, die zich aanvankelijk ten doel had gesteld slechts de eerste twee boeken van Vondels Herscheppinge te becommentariëren, in een aantekening bij vers 80 van het eerste boek verwijst naar ‘de Aantek. beneden B. XIII. v. 423’ (1730: 8).Ga naar voetnoot124 Deze verwijzing kon Huydecoper immers pas geven nadat hij zijn oorspronkelijke opzet had laten varen en had besloten alle vijftien boeken van Vondels Herscheppinge van kritische opmerkingen te voorzien. Als derde middel om tegemoet te komen aan het gebrek aan ‘beschaaving’ heeft Huydecoper ervoor gekozen ‘mistastingen, die enigszins zaakelijk zijn’ aan te wijzen in een lijst van corrigenda en addenda. Deze zinsnede impliceert dat de Proeve wèl mínder ‘zaakelijke’ fouten bevat. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. Op bladzijde 622 van de Proeve laat Huydecoper namelijk weten dat men beschouwd moet vervangen door beschouwt: ‘indienwe zulke drukfeilen meer vinden, zullen wyze laaten ter verbeteringe des Leezers; dewylwe onze gedachten daaromtrent elders genoeg uitgedrukt hebben’. |
|