De Aristarch van 't Y
(1998)–R.J.G. de Bonth– Auteursrechtelijk beschermd3.6 Het voorwoord van de ProeveNa de opdracht volgt een ‘Voorrede tot den bescheiden <verstandige, oordeel hebbende>Ga naar voetnoot73 leezer’, die Huydecoper op 10 oktober 1729 heeft gedateerd. Deze zes pagina's tellende voorrede verschaft onder meer nadere gegevens over de oorsprong van het werk. Het voorwoord verhaalt ook over de weg die de kopij is gegaan van de schrijver naar de drukker. In de hierboven geciteerde versregels uit de opdracht van de Proeve heeft Huydecoper te kennen gegeven dat het schrijven van dit boek ‘bij toeval opgekomen’ is. Dat het geenszins een vooropgezet plan was om de Proeve te vervaardigen, deelt Huydecoper ook mee in de tweede alinea van de voorrede: Noit zouden wij 'er aan gedacht hebben, zo de Boekverkooper, die nu allang onder de dooden gerust heeft <begraven is>, niet was te raade geworden <had besloten>, om een' nieuwen druk van Vondels Ovidius aan te leggen <ter perse te brengen>. De vraag werpt zich op wie deze niet met name genoemde boekverkoper is. In elk geval kan noch Evert Visscher noch Isaac Tirion het zijn geweest, aangezien zij beiden in leven waren toen de Proeve het licht zag: de eerste stierf in 1734, zijn compagnon kwam in 1765 te overlijden. Het antwoord op de zojuist gestelde vraag wordt - althans in het openbaar - pas na tweeënvijftig jaar beantwoord. De identiteit van de boekverkoper wordt onthuld in het uit 1782 daterende eerste deel van de tweede druk van de Proeve.Ga naar voetnoot74 In de voorrede tot dit eerste | |
[pagina 43]
| |
deel is achter het woord ‘Boekverkooper’ tussen ronde haken de naam ‘Willem Barents’ toegevoegd. De Proeve zou niet het eerste werk van Huydecoper zijn dat bij Barents, die leefde van 1698 tot 1728, zou verschijnen:Ga naar voetnoot75 deze Amsterdamse boekverkoper en -drukker had korte tijd tevoren de door Huydecoper vertaalde Hekeldichten en brieven van Q. Horatius Flaccus uitgegeven.Ga naar voetnoot76 Nadat Huydecoper in het voorwoord tot de eerste druk van de Proeve zijn lezers op de hoogte heeft gebracht van het voornemen om een nieuwe uitgave te maken van Vondels Herscheppinge, merkt hij het volgende op: Uit veele Aanmerkingen, die wij voorlang, over onze Moederlijke Taale en Vaderlijke Dichtkunst, bij ons zelfs gemaakt, doch voor 't grootste gedeelte noch noit op 't papier gebragt hadden, dachten wij 'er eenige weinigenGa naar voetnoot77 te voegen achter deez' nieuwen druk.Ga naar voetnoot78 De woorden ‘achter deez' nieuwen druk’ in het bovenstaande citaat wijzen erop dat het Huydecopers oorspronkelijke opzet was de door hem op papier gebrachte taal- en dichtkundige aantekeningen als bijlage achter de derde druk van Vondels Herscheppinge te plaatsen en niet, ze op te nemen in een afzonderlijk uit te geven deel. Dit commentaar breidde zich van lieverlee echter zozeer uit dat Huydecoper zich genoodzaakt zag, van deze opzet af te zien. Na veel geschreeven en herschreeven, en de ruimte der stoffe ten ruwsten afgemeeten <globaal vastgesteld> te hebben, beslooten wij, om ons zelfs eenigerwijze te bepaalen <beperken>, onze Aantekeningen niet verder te doen uitweiden dan over de twee eerste boeken van Vondels vertaalinge. Met dat inzigt zonden wij het Eerste boek onzer Aanmerkingen ter drukpersse op den zelfden tijd dat wij het Tweede begonnen te schrijven. Dit bestek door ons voldaan, en den voortgang des druks door sommige toevallen gestremd zijnde, noodigde ons de ledige tijd, en te gelijk onze eigen lust, om verder te gaan: zodatwe eindelijk over de gestelde paalen heentraden, en onzen weg vorderden, zonder te weeten, hoe of waar wij zouden belanden. In 't kort, het heeft ons mogen gebeuren, zolang meester van onzen tijd te blijven, tot wij, die ons eerst bepaald hadden met <beperkt hadden tot> het Tweede boek, ook het Vijftiende hadden ten einde gebragt. (1730: *4r,v) |
|