De Aristarch van 't Y
(1998)–R.J.G. de Bonth– Auteursrechtelijk beschermd3.5 De opdracht van de ProeveAan het hierna te bespreken voorwoord van de Proeve (zie 3.6) gaat een opdracht vooraf ‘aan de taalkundigeGa naar voetnoot53 en dichtlievende heeren, mijne bijzondere vrienden, mr. Daniel van der Lip, en mr. Jacob Elias Michielsz regenten der huiszitten armenGa naar voetnoot54 aan de Oude Zijde’ | |
[pagina 40]
| |
(1730: *3r).Ga naar voetnoot55 Het staat vast dat Huydecoper de eerste versie van deze opdracht uiterlijk heeft voltooid op 4 oktober 1729. In een lang gedicht van die datum bedankt Jacob Elias hem namelijk voor de eer die hem door deze opdracht te beurt is gevallen.Ga naar voetnoot56 Wie waren precies de twee heren aan wie Huydecoper zijn omvangrijke en - zo blijkt uit de tekst van de opdracht - moeizaam tot stand gebrachte boek heeft opgedragen? Daniel van der Lip (?-1758) liet zich, evenals Balthazar Huydecoper, in het jaar 1713 aan de universiteit van Utrecht inschrijven als student in de rechten.Ga naar voetnoot57 Van der Lip was goed bevriend met Huydecoper, die ter gelegenheid van Van der Lips promotie in de rechten op 23 juli 1714Ga naar voetnoot58 een gedicht schreef.Ga naar voetnoot59 Van der Lip vervulde van 1721 tot aan zijn dood het ambt van regent van het Amsterdamse Oudezijds Huiszittenhuis.Ga naar voetnoot60 Op bladzijde 47 van de Proeve merkt Huydecoper eerst op dat Vondel aan het woord antwoord in vers 474 van het eerste boek van zijn Herscheppinge en op talrijke andere plaatsen in zijn oeuvre het vrouwelijk geslacht toekent. Vervolgens geeft hij te kennen dat Van Hoogstraten deze bewijsplaatsen heeft aangetekend ‘in eene met eige hand geschreeven vermeerdering van dien Geslachtlyst,Ga naar voetnoot61 waarvan ik 't gebruik verschuldigd ben aan de beleefdheid <welwillendheid> van den Heere Daniel van der Lip’.Ga naar voetnoot62 Met Van der Lip heeft Huydecoper urenlang gesproken over onderwerpen op het gebied van de taal- en dichtkunde. In een brief van 8 december 1738 aan Van der Lip denkt Huydecoper met weemoed terug aan deze gesprekken en aan het genot dat hij ervoer, ‘wanneer wij uuren lang onvermoeid zaten te kouten over zulke stoffen, daar de liefhebbers van taale en dichtkunde doorgaands van overvloeyen’.Ga naar voetnoot63 Behalve aan Van der Lip heeft Huydecoper de Proeve opgedragen aan de Amsterdamse advocaat Jacob Elias Michielsz (1698-1750), die van 1726 tot 1745 regent was van het Oudezijds Huiszittenhuis.Ga naar voetnoot64 Elias was goed bevriend met Justus van Effen, aan wiens be- | |
[pagina 41]
| |
roemde spectatoriale tijdschrift Hollandsche Spectator hij zijn medewerking verleende.Ga naar voetnoot65 Van de hand van Elias zagen anoniem enkele toneelstukken het licht, veelal vertalingen van Franse treur- en blijspelen: De spookende boer, kluchtspel (1715), De onverwachte wedervinding, blyspel (1716),Ga naar voetnoot66 De starrekyker by geval, blyspel (1721), Jonker Windbuyl of de driedubbele minnaer, kluchtspel naer Dancourt (1730), Het verliefde huysgezin, kluchtspel naer Legrand (1730) en De schipbreuk of de lykstaetie van Krispyn, kluchtspel naar de la Font (1730).Ga naar voetnoot67 De drie uit 1730 daterende kluchtspelen worden alle voorafgegaan door een vers ‘aen den lezer’ dat is ondertekend met de lettercombinatie A.P.S. Onder dit pseudoniem schreef Jacob Elias samen met Theodoor van Snakenburg, die zich verschool achter de letters A.L.F., de dichtbundel Proeve van dichtoefening (Leiden, 1731).Ga naar voetnoot68 Deze verzameling verzen droegen de auteurs op aan Balthazar Huydecoper, die aanvankelijk niet wist wie er achter A.P.S. en A.L.F. schuilgingen. In een brief van 12 maart 1732 onthulde Elias aan Huydecoper dat híj zich achter A.P.S. verschool en dat de drie letters stonden voor Artis Poëticae StudiosusGa naar voetnoot69 (Ett 1956: 140). Met Elias heeft Huydecoper lange tijd een openhartige briefwisseling gevoerd over allerhande onderwerpen, waaronder de Nederlandse dichtkunst en taalkunde.Ga naar voetnoot70 Een blijk van de vriendschap tussen Huydecoper en Elias treffen we aan in het album amicorum van Elias.Ga naar voetnoot71 Op 6 mei 1744 schreef Huydecoper daarin het volgende tweeregelige vers: Van al de schatten deezer aard
Is my een Vriend het meeste waard.
De aanhef van de opdracht van de Proeve aan Van der Lip en Elias wordt gevolgd door een veertigregelig gedicht, waarin Huydecoper op poëtische wijze een idee geeft van de tekstontwikkeling van de Proeve. De erin aanwezige beeldspraak ontleent hij - geheel in de geest van de tijdGa naar voetnoot72 - aan de zeevaart. Het schrijven van de Proeve vergelijkt Huydecoper met een langdurige zwerftocht over zee, het uiteindelijk in druk verschijnen van het resultaat van jarenlange inspanningen stelt hij gelijk aan het veilig aanmeren aan de kade: Die lang gezworven heeft op de ongestuime baaren,
En eindelijk zijn kiel mag meeren aan de ree,
Begroot zijn blijschap naar de grootte der gevaaren,
Die hij heeft doorgestaan in 't midden van de zee:
Vooral, wanneer de reis, bij toeval opgekomen,
Zich langer rekte dan hij hoopte of hadt gedacht.
(1730: *3r)
Met vreugde kijkt hij nu terug op de nood die hij heeft uitgestaan, toen hij zich op de woelige baren bevond. Zijn ‘bijzondere vrienden’ Daniel vander Lip en Jacob Elias Michielsz bedankt hij, omdat zij er mede voor hebben gezorgd dat hij veilig de haven heeft kunnen binnenvaren: | |
[pagina 42]
| |
'k Gedenk met blijschap ook aan uwe hulp, mijn Vrinden,
Die gij mij toondet, bij het barnen van het strand.
Het geen men scherssend zegt, deedt gij mij waar bevinden:
De beste Stuurlui staan gemeenelijk aan land.
Wel nu dan, staat my toe, dat ik mijn vreugdeklanken
Uitstorte in uwen schoot; en, met een blijden toon
Na zo veel sukkelings, uw heuscheid moog' bedanken,
Van wederzijde mij zo gunstig aangeboôn.
(1730: *3v)
Over het aandeel van Van der Lip en Elias in de vervaardiging van de Proeve zijn weinig aanwijzingen te vinden. Afgezien van de mededeling dat Van der Lip aan Huydecoper een met handschriftelijke aantekeningen van de auteur voorzien exemplaar van Van Hoogstratens geslachtslijst te leen heeft gegeven, heb ik in het Huydecoperarchief slechts een oordeel van Elias over de door Jan Caspar Philips vervaardigde titelprent van de Proeve aangetroffen (zie 3.8.2.2). |
|