De Aristarch van 't Y
(1998)–R.J.G. de Bonth– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Inleiding1.1 Opbouw van deze studieVoor de achttiende-eeuwse beoefenaars van de Nederlandse taalkunde is Balthazar Huydecopers Proeve van taal- en dichtkunde; in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppingen van Ovidius (1730) van zeer grote betekenis geweest. In het bijzonder door dit druk bestudeerde, diep bewonderde en veelvuldig geciteerde boek verwierf Huydecoper de macht van ‘een wetgever op taalgebied’ (De Vooys 1970: 136). Met name ook de Nijmeegse hoogleraar Michels (1957: 241) heeft gewezen op het gezag dat Huydecoper in de achttiende eeuw als taalkundige genoot. Om deze reden heeft hij hem getypeerd als ‘de vorst der taalverbeteraars’. In het algemeen is men vol lof over het zojuist genoemde geschrift van Huydecoper, al blijft vaak onduidelijk waarom dit het geval is; een scherp omlijnd beeld van de opvattingen over taal die Huydecoper in de Proeve heeft neergelegd, komt uit de tot op heden verschenen literatuur niet naar voren. In tal van overzichtswerken ziet men Huydecoper vooral als hèt voorbeeld van een taalkundige die de taal heeft willen reglementeren door het opstellen van regels, bijvoorbeeld over het gebruik van hun en hen, van als en danGa naar voetnoot1 en van waarmee en met wie.Ga naar voetnoot2 Bij velen staat Huydecoper daarom nog altijd bekend als ‘de taaldespoot uit de pruiketijd’, zoals R.A. Kollewijn hem in 1906 typeerde. Met mijn studie hoop ik duidelijk te maken dat Kollewijns karakterisering enige nuancering behoeft.
Nadat ik in de volgende paragraaf (1.2) een overzicht heb gegeven van de literatuur die er tot nu toe over het taalkundige aspect van de Proeve is verschenen, zal ik kort ingaan op de doelstelling van mijn studie en op de afbakening van het onderzoek (1.3). Deze derde paragraaf wordt gevolgd door een waarderingsgeschiedenis van de Proeve (1.4). Centraal in de twee daaropvolgende paragrafen staan de waardering die taalkundigen aan het begin van de achttiende voor de moedertaal hadden (1.5) en taalreglementering van het Nederlands in de zojuist genoemde periode (1.6). Het eerste hoofdstuk besluit ik met een overzicht van de belangrijkste taalkundige werken die zijn verschenen in de periode tussen 1650 en 1730 (1.7). Hoofdstuk 2 bevat een korte biografische schets van Balthazar Huydecoper (2.1); ik heb er slechts mee beoogd de achttiende-eeuwse taalgeleerde voor te stellen. In dit hoofdstuk is ook ingegaan op de catalogus van Huydecopers in 1779 geveilde bibliotheek; daarbij heb ik onder meer aandacht geschonken aan de kostbare collectie Middelnederlandse manuscripten die Huydecoper had weten te verwerven (2.2). Het derde hoofdstuk is grotendeels gewijd aan de Proeve als boek. Na een korte inleiding (3.1) volgt een algemene paragraaf over Nederlandse vertalingen van Ovidius' Metamorphosen (3.2), waarna in een volgende paragraaf Vondels vertaling van deze tekst zal worden besproken (3.3). De Proeve was namelijk gepubliceerd naar aanleiding van de door Huydecoper bezorgde derde druk van Vondels vertaling van de Metamorphosen. Daarnaast zal ik na enkele inleidende woorden (3.4) aandacht schenken aan de opdracht (3.5) en de voorrede van het boek (3.6). Bij de beschrijving van de totstandkoming van de Proeve (3.7-3.8) | |
[pagina 2]
| |
speelt een in het Huydecoperarchief overgeleverd stuk met voorwaarden die Huydecoper aan de drukker van de Proeve had gesteld, een voorname rol (3.8). In dit verband sta ik uitvoerig stil bij de titelprent en bij de vervaardiger van deze gravure. In het vierde hoofdstuk zal ik een beeld geven van taalkundige ideeën die Huydecoper vóór de verschijning van de Proeve in zijn geschriften onder woorden heeft gebracht (4.1). Vervolgens wordt aan de hand van citaten uit de Proeve niet alleen licht geworpen op de door Huydecoper gehanteerde werkwijze (4.2), maar ook op de normen die hij hanteerde bij het opstellen van regels voor het schrijven van correct Nederlands (4.3). De drie daaropvolgende hoofdstukken bestaan uit een analyse van de taalkundige ideeën die Huydecoper verspreid in de Proeve heeft geponeerd. Na enkele algemene opmerkingen over het begrip grammatica in hoofdstuk 5, zal ik in hoofdstuk 6 Huydecopers spellingopvattingen bespreken. Zijn uitspraken op het terrein van de woordsoortenleer behandel ik in hoofdstuk 7, terwijl die over de zinsleer aan de orde komen in hoofdstuk 8. De voornaamste conclusies van mijn onderzoek en suggesties voor verder onderzoek zijn te vinden in het negende hoofdstuk. |