Woord vooraf
In de opdracht die Balthazar Huydecoper heeft laten voorafgaan aan de eigenlijke tekst van de Proeve van Taal- en Dichtkunde (1730), vergelijkt hij de voltooiing van zijn studie met de behouden thuiskomst van een schip na een lange zeereis vol gevaren. Vervolgens denkt hij met blijdschap terug aan de hulp die zijn vrienden hem hebben geboden, doordat ze hem de weg naar de veilige haven wezen:
Wel nu dan, staat my toe, dat ik mijn vreugdeklanken
Uitstorte in uwen schoot; en, met een blijden toon
Na zo veel sukkelings, uw heuscheid moog' bedanken,
Van wederzijde mij zo gunstig aangeboôn.
Nu ik, meer dan 250 jaar na het verschijnen van de Proeve van Taal- en Dichtkunde, mijn onderzoek naar de ‘spraakkunst van Huydecoper’ heb afgerond, wil ik graag enkele ‘vriendelijke wegwijzers' bedanken die mij behulpzaam zijn geweest gedurende mijn verblijf op de ‘ongestuime baaren’ van de wetenschappelijke zee.
Met veel dankbaarheid en genoegen kijk ik terug op de wijze waarop mijn promotor, prof.dr. G.R.W. Dibbets, mij bij de totstandkoming van dit proefschrift heeft begeleid. Van zijn kritische kanttekeningen en stilistische opmerkingen heb ik dankbaar gebruikgemaakt. Met het volste recht durf ik hem dan ook te bestempelen als ‘Aristarch van de Waal’.
Veel leden van het Werkverband Geschiedenis van de Taalwetenschap, het Peeter Heynsgenootschap en het Matthias de Vriesgenootschap ben ik erkentelijk voor de belangstelling die zij in de afgelopen jaren voor mij en ‘mijn’ Huydecoper hebben betoond, en voor de waardevolle bijdragen die ik op enigerlei wijze van hen heb mogen ontvangen. Zonder iemand tekort te willen doen wil ik in dit verband dr. J. Noordegraaf, dr. P. Loonen, dr. E. Ruijsendaal, dr. F. Vonk en drs. F. Wilhelm noemen. Met drs. B. Salemans heb ik lange gesprekken gevoerd over de neerlandistiek; zijn enthousiasme voor het vak vond en vind ik nog steeds zeer inspirerend.
Aan het Instituut Nederlands van de Katholieke Universiteit Nijmegen heb ik altijd met veel plezier gewerkt. Tot deze prettige werksfeer hebben de ontspannende koffie- en lunchpauzes met Christien Dohmen, Edith Schouten, Anneke Nunn, Mieke de Jong en hun voorgangers beslist een belangrijke bijdrage geleverd. Van dit groepje maakte ook dr. P. Wackers deel uit; hij stond altijd klaar om mij te helpen bij het oplossen van uiteenlopende LaTeX-nische problemen.
Ik bedank hier ook mijn collega drs. A.C. Breedveld van het Emmauscollege in Rotterdam. Doordat hij kundig en snel een Engelse vertaling heeft vervaardigd van de samenvatting van mijn proefschrift, heeft hij mij zeer aan zich verplicht.
Mijn ouders wil ik graag danken voor de steun die zij mij hebben gegeven bij de door mij gemaakte keuzes; met bewondering én verwondering hebben zij de gang van zaken rond de totstandkoming van deze dissertatie gevolgd.
De grootste dankbaarheid ben ik verschuldigd aan mijn vrouw Ingrid Weekhout. Dat zij haar proefschrift op dezelfde middag aan dezelfde universiteit binnen dezelfde faculteit verdedigt als ik het mijne, bewijst voor mij dat het schrijven en het verdedigen van een proefschrift niet noodzakelijk een vereenzamende aangelegenheid is.
Rotterdam, mei 1998