Tweede Delfs Cupidoos schighje
(1656)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 149]
| |
Ist t'sterven u gerief
Laet my tot u belief
Oock sterven mogen.
2.
Tirsis liet winnen, zijn quade zinnen,
Maer sprack tis my een doot te leven:
Waerom mach ich u Lief mijn ziel niet geven
En met een snelle schicht
Liet hy zijn oogen licht,
Door zijn liefs gesicht
Minnelijck zweven.
3.
Dorinda zwichten voort' vierich lichten,
Sy sprack ick voel t'hart vol onrusten:
Tirsy de doot soud' my met u wel lusten,
Tirsisaensach haer noot:
En sprack laet my voor doot,
| |
[pagina 150]
| |
In u sneeuwitte schoot,
Eerst neder rusten.
4.
Aldus soo lagen die twee verslagen.
Aldus verscheyden twe lieve zielen,
Maer sulcken doot en kond' haer niet vernielen,
Aensiet een wond over groot,
Dien t'leven dus verdroot,
Waren die door de doot:
t'Leven behielen.
FINIS. |
|