Tweede Delfs Cupidoos schighje(1656)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] [Ach Rosette, voogdesse van mijn magt] Vois: Repicavan: 1. ACh Rosette, voogdesse van mijn Magt Wiens helle schoonheyt my geheel verkragt, En my gevangen dus in rampen bragt, Ben ick Fenix der Zonnen Verwonnen, Door't minsaam zwieren, van u flonken oog Kan't minsaam zwieren Soo kragtich vieren? Daar ickt, Minsaam soogh. [pagina 101] [p. 101] 2. Deftig wesen, waar in Natuyr haar praalt, Volsiete treckjes, aardig afgemaalt, Ent' waar Evoor, met rose-blos om haalt, Amber vloeyende randjes, Wiens kantjes, Vol weelden stickten schier mijn grage vorst, Als ick kom licken Mort ick schier slicken, In die Nectar dorst. 3. Of de Goden mijn riepen in haar Troon, En datmijn lief, daar niet en was te woon, K'enagten t'niet, alt' gene zy my boon: K'sou hat heersen hemel Gewemel [pagina 102] [p. 102] Ontvlieden: En my buygen int verdriet, Want al mijn lusten, Niet konnen rusten, Voor zy mijn gebiet. A.E. FINIS. Vorige Volgende