Tweede Delfs Cupidoos schighje
(1656)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
Mijn Leonoor, mijn Levens vreucht,
Mijn tweede Jeucht
Leyt vast gecluyst, ey Zeegent mijn begin.
2.
Ick hef de Leer, maar ach te swaar,
'k Verwrick mijn Leen, en 'k vrees het Doodelijck gevaar,
Sracx val in dees diepe Gracht,
En blijf versmaght,
Ach of haar Godeyt my behulpsaam waar.
3.
Daar staatse vast, o luckig lot,
Nu klim ick daar myn Ziel in duysent kusjes vlot,
Ey Cupido gaat vliecht voor uyt
En maackt mijn Bruydt,
Wat vierig, wijl ick hijg naa'r soet genot.
4.
Nu naack ick 't Veinstes, daar mijn Schadt.
Met ope armen, minsaam na mijn Leetjes vat,
| |
[pagina 67]
| |
Ick daal van d'hoog geklomme leer,
Tot in'er eer
En duyck in vreugde, daar eerst droufheyt zat.
A. Bon. |
|